dinsdag, juli 8, 2025 | Headlines
Van sommige scripties kun je als docent echt onder de indruk zijn. Laat die meedingen naar de scriptieprijzen van de KHMW! Op deze pagina zetten we alle mogelijkheden voor u op een rij.
De Jong Talent Prijzen worden jaarlijks toegekend ter bevordering van het wetenschappelijk onderwijs in de technische en exacte vakken.
Er zijn twee categorieën Jong Talent Prijzen:
KHMW AFSTUDEERPRIJZEN - 19 prijzen ter bekroning van uitzonderlijke studieresultaten (masterscriptie of onderzoeksverslag), voor studenten die in het academisch jaar 2024/2025 afgestudeerd zijn aan een Nederlandse instelling voor wetenschappelijk onderwijs, in de disciplines:
- Biologie (1 prijs van € 3.000)
- Chemie en Procestechnologie (1 prijs van € 3.000)
- Data Science (1 prijs van € 3.000)
- Health Care Innovation for underserved communities (1 prijs van € 3.000)
- Informatica en Informatiekunde (1e prijs van € 3.000, twee 2e prijzen van elk € 1.000)
- Life Sciences (1e prijs van € 3.000, 2e prijs van € 2.000, 3e prijs van € 1.000)
- Natuurkunde (1e prijs van € 3.000, 2e prijs van € 1.000)
- Plantenwetenschappen (1 prijs van € 5.000)
- Sterrenkunde (2 prijzen van elk € 3.000)
- Theoretische natuurkunde (1 prijs van € 3.000)
- Werktuigbouwkunde en Materiaalkunde (1 prijs van € 3.000)
- Wiskunde (1e prijs van € 3.000, 2e prijs van € 2.000)
KHMW AANMOEDIGINGSPRIJZEN - 68 prijzen van elk € 500, voor de beste studieresultaten in het eerste studiejaar (academisch jaar 2024/2025) aan een Nederlandse instelling voor wetenschappelijk onderwijs, in de studierichtingen:
- Artificial Intelligence (8 prijzen)
- Biologie (7 prijzen)
- Biomedische technologie (3 prijzen)
- Chemische technologie (3 prijzen)
- Civiele en Maritieme techniek (3 prijzen)
- Farmacie of (Bio)farmaceutische wetenschappen (4 prijzen)
- Informatica & Technische informatica (10 prijzen)
- Lucht- en Ruimtevaarttechniek (2 prijzen)
- Natuurkunde en Technische natuurkunde (8 prijzen)
- Scheikunde (6 prijzen)
- Sterrenkunde (2 prijzen)
- Werktuigbouwkunde en Materiaalkunde (3 prijzen)
- Wiskunde en Technische wiskunde (9 prijzen)
De sluitingsdatum voor inzendingen is 17 september 2025. De prijsuitreiking vindt plaats op 24 november 2025 in het Hodshonhuis, de zetel van de KHMW in Haarlem. Klik hier voor meer informatie over de Jong Talent Prijzen.
De KHMW keert, daartoe in staat gesteld door het Jan Brouwer Fonds, sinds 2015 jaarlijks scriptieprijzen uit voor de geestes- en maatschappijwetenschappen. In 2026 gaat het om tien prijzen, van elk € 3.000, in de volgende wetenschapsgebieden:
- Filosofie
- Religiewetenschappen en theologie
- Taal- en communicatiewetenschappen
- Geschiedenis
- Rechtswetenschappen
- Economische wetenschappen (en bedrijfskunde)
- Gedragswetenschappen (psychologie en pedagogische wetenschappen)
- Politicologie en bestuurswetenschappen
- Sociologie en antropologie
- Cultuurwetenschappen (literatuur, media en kunst)
De sluitingsdatum voor inzendingen is 3 oktober 2025. De prijsuitreiking vindt plaats op 6 februari 2026 in het Hodshonhuis, de zetel van de KHMW in Haarlem. Klik hier voor meer informatie over de Jan Brouwer Scriptieprijzen.
De KHMW kent, daartoe in staat gesteld door SIDN Fonds en Mijndomein jaarlijks twee scriptieprijzen toe voor onderzoek naar ‘Responsible Internet’, een 1e prijs van € 3.000 en een 2e prijs van € 1.000.
De sluitingsdatum voor inzendingen is 17 september 2025. De prijsuitreiking vindt plaats op 24 november 2025 in het Hodshonhuis, de zetel van de KHMW in Haarlem. Klik hier voor meer informatie over de KHMW Scriptieprijzen Responsible Internet.
Vanuit de Dr. Saal van Zwanenberg Stichting worden door de KHMW jaarlijks drie prijzen beschikbaar gesteld - ter waarde van resp. € 3.000, € 2.000 en € 1.000 - op het terrein van de farmaceutische en/of medische wetenschappen. De prijzen komen ten goede aan studenten die een onderzoeksverslag in de masterfase hebben geschreven op het terrein van de farmaceutische en/of medische wetenschappen waarbij het geneesmiddel centraal staat.
De sluitingsdatum voor inzendingen is 18 september 2025. De prijsuitreiking vindt plaats op 28 november 2025 in het Hodshonhuis, de zetel van de KHMW in Haarlem. Klik hier voor meer informatie over de KHMW Dr. Saal van Zwanenberg Onderzoeksprijzen.
maandag, juni 30, 2025 | Headlines
Bregje de Wildt ontvangt op 9 juli 2025 de KHMW Martinus van Marum Proefschriftprijs voor Natuurwetenschappen en Techniek in de categorie Life Sciences and Technology. Ze promoveerde aan de Technische Universiteit Eindhoven op onderzoek naar het verder ontwikkelen van tissue engineering-technieken voor het kweken van menselijk botweefsel in het laboratorium. Inmiddels werkt ze in Zürich aan haar tweede postdoc.

Bregje de Wildt / foto: Vincent van den Hoogen
Wat is tissue engineering precies?
Er bestaat eigenlijk nog geen goede Nederlandse vertaling voor deze term. Kort gezegd gaat het om het maken van lichaamseigen weefsels in het laboratorium. Daarvoor gebruik ik menselijke voorlopercellen: cellen die nog niet zijn uitgespecialiseerd en dus nog kunnen uitgroeien tot bijvoorbeeld botcellen.
Waarom is dat belangrijk voor ziektes als osteoporose?
Aanvankelijk was tissue engineering bedoeld voor regeneratie: beschadigd weefsel herstellen door een gekweekt weefsel te implanteren. Maar in de praktijk blijkt dat implanteren bij botweefsel nog niet heel succesvol is. We hebben wel heel veel geleerd van dit onderzoek en die kennis wordt nu toegepast om de gekweekte weefsels in te zetten als in vitro-model: een model van menselijk botweefsel buiten het lichaam, waarmee we medicijnen kunnen testen en verschillen tussen patiënten kunnen onderzoeken.
Zo’n model biedt een gecontroleerde omgeving waarin we veel gerichter kunnen kijken naar de werking van bijvoorbeeld een medicijn. Bij dierproeven is de omgeving lastiger te controleren – bovendien wijken dierlijke cellen af van menselijke cellen. Met menselijke cellen in een laboratoriummodel krijg je dus op kleine schaal een realistischer beeld van de menselijke fysiologie.
Mijn doel is om in vitro-botmodellen te maken op basis van cellen van patiënten met osteoporose (botontkalking). Zo kun je in detail bestuderen wat er misgaat bij verschillende patiëntgroepen en daar gerichter behandelingen voor ontwikkelen.
Kunnen deze kweekmodellen dierproeven vervangen?
Niet helemaal – nog niet. Volgens de huidige regels moeten nieuwe medicijnen nog altijd ook op dieren worden getest. Bovendien is een in vitro-model een gecontroleerde omgeving, waarin bepaalde factoren – zoals hormonen of het immuunsysteem – moeilijk na te bootsen zijn omdat ze afhankelijk zijn van de communicatie tussen verschillende organen. Maar laboratoriummodellen kunnen wél iets wat in dierproeven lastig is: ze geven ons inzicht in menselijke variatie en fysiologische processen. En ze zijn dus een waardevolle aanvulling op bestaande onderzoeksmethoden.
Wat is ervoor nodig om dit soort modellen ook echt te gebruiken in de praktijk?
Dat is een goede vraag. Voor bijvoorbeeld kanker en taaislijmziekte wordt er al geëxperimenteerd met gepersonaliseerde modellen om gericht (patiënt-specifiek) te kunnen behandelingen. Voor een ziekte als osteoporose – die heel veel voorkomt – is het lastiger om per patiënt een individueel laboratoriummodel te maken. Dat is simpelweg te kostbaar. Daarom wil ik mij in de toekomst richten op het gebruik van in vitro-modellen voor het onderscheiden van verschillende subgroepen, bij bijvoorbeeld osteoporose, die baat zouden kunnen hebben bij een specifieke behandeling.
Ik denk dus niet dat deze in vitro-modellen direct in het ziekenhuis zullen worden ingezet, maar ze kunnen wél helpen bij het nemen van betere behandelbeslissingen – bijvoorbeeld door de endocrinoloog.
Je werkt nu in Zürich. Heeft dat te maken met je vervolgonderzoek?
Ja en nee. Ik zit in mijn tweede postdoc, opnieuw bij ETH Zürich. Mijn eerste postdoc ging over het 3D-printen van botstructuren – om laboratoriummodellen te maken die qua vorm en samenstelling nog beter lijken op echt bot. In mijn huidige postdoc ben ik wat afgeweken naar peesweefsel. Ik werk nu bij een orthopedische kliniek (ook deel van ETH Zürich) en kijk of we patiëntgegevens en laboratoriummodellen met elkaar kunnen verbinden. Dus: kunnen we in een kweekschaalsetting nabootsen wat we in de patiënt zien?
Is Zürich een toplocatie voor dit soort onderzoek?
Voor bot- en peesonderzoek absoluut. Mijn verblijf hier heeft me erg geholpen om mijn eigen onderzoekslijn en wetenschappelijke identiteit verder te ontwikkelen.
Wat was het belangrijkste inzicht uit je promotieonderzoek?
Dat het nabootsen van botweefsel buiten het lichaam ongelooflijk complex is. Ik heb gewerkt met verschillende celtypen, die samen moesten functioneren zoals in het lichaam. Je kunt dat beïnvloeden via het kweekmedium – de “voeding” van de cellen – of via mechanische prikkels, zoals druk of rek. Ik werkte met een scaffold, een soort sponsje van gemineraliseerd eiwit en mineraal, dat de botstructuur nabootst. Alles moet kloppen: de juiste cellen, de juiste omgeving, en de juiste balans tussen botopbouw en -afbraak. Die balans bereiken was de grootste uitdaging, en dat is tot op zekere hoogte wel gelukt.
Is onderzoek doen een kwestie van trial and error?
Zeker. Mijn aanpak is deels systematisch, deels intuïtief. Ik begin met goed doordachte plannen, maar uiteindelijk moet je veel proberen in het lab. Als iets werkt, moet je dóór. Werkt het niet, dan ga je terug naar de tekentafel. Je hebt veerkracht nodig.
Had je binnen je promotietraject voldoende ruimte voor die aanpak?
Ja, absoluut. Ik heb veel vrijheid gekregen. Dat gaf ruimte voor creativiteit – en dat is essentieel. Want zonder ruimte om nieuwe dingen te proberen, komt er ook weinig echt vernieuwends uit. Ik heb van mijn begeleiders altijd het volle vertrouwen gekregen. Daar ben ik zeer dankbaar voor.
- Klik hier voor informatie over de prijsuitreiking op woensdag 9 juli. Deze bijeenkomst is voor leden van de KHMW, prijswinnaars en genodigden.
donderdag, juni 26, 2025 | Headlines
Hoe houden we onze voedselvoorziening duurzaam, gezond en eerlijk? Tijdens het KHMW Transitiedebat op 15 juni 2025 gingen wetenschappers, boeren en ondernemers met elkaar in gesprek over de eiwittransitie: de verschuiving van dierlijke naar plantaardige en alternatieve eiwitten. Minder vlees, ja – maar ook betere productie, nieuwe technologie, ander beleid én een andere relatie tussen boer en consument. De urgentie is groot, de oplossing complex. Wat is er nodig om deze omslag echt in gang te zetten?
De eiwittransitie is geen modegril, maar bittere noodzaak, betoogde moderator Maarten Bosch, CEO van Mosa Meat, een bedrijf dat kweekvlees ontwikkelt als duurzaam alternatief voor conventioneel vlees. De productie van dierlijke eiwitten legt wereldwijd een enorme druk op grond, water, biodiversiteit en het klimaat. De veehouderij is verantwoordelijk voor zo’n 15% van de wereldwijde broeikasgasuitstoot. In Europa wordt jaarlijks 50 miljoen ton veevoer geïmporteerd. Zo’n 80% van alle landbouwgrond wordt gebruikt voor het verbouwen van voedsel voor, of het laten grazen van, dieren. “We geven ook 80% van onze antibiotica aan dieren,” aldus Bosch.
En de druk neemt verder toe. De verwachting is dat de wereldwijde vraag naar vlees in de komende 25 jaar met meer dan 50% zal stijgen. Die groei wordt deels gedreven door landen als China en India, waar een snelgroeiende middenklasse vlees steeds vaker op het menu zet. Om de groeiende vraag bij te benen, zou een productiecapaciteit nodig zijn die neerkomt op zo’n tweeënhalf keer de draagkracht van onze planeet. Dat is simpelweg niet vol te houden. We móéten veranderen.
Daar komt bij dat dierlijke eiwitten per saldo veel vervuilender zijn dan plantaardige alternatieven. Runderen – goed voor vlees, boter, kaas en melk – zijn grote uitstoters van methaan en vragen veel ruimte en voer. “Ze zijn inefficiënt in het omzetten van voedsel in eetbaar eiwit,” aldus Bosch. Kippen zijn efficiënter, maar ook daar zijn grenzen aan groei.
Nederland behoort tot de wereldtop in vlees- en zuivelconsumptie. Tegelijk zijn we een agrarische grootmacht met grote uitdagingen: stikstof, bodemuitputting en gezondheidsproblemen rond veehouderij.
De urgentie is dus duidelijk. Maar de omslag komt niet vanzelf. Plantaardige alternatieven hebben nog maar een klein marktaandeel – in Europa slechts 1,4% bij vleesvervangers. En hoewel sommige supermarkten hun assortiment al aanpassen, blijft het eetgedrag van de consument een cruciale schakel. Die keuze is echter lang niet altijd volledig geïnformeerd. Daarom is goede voorlichting essentieel, benadrukte Bosch. Als mensen beter begrijpen wat de impact is van hun voedselkeuze, zijn ze eerder bereid om te veranderen. Een praktische vuistregel daarbij is: minder, beter, anders – minder vlees, beter geproduceerd vlees, of experimenteren met alternatieve eiwitbronnen.
Daarmee was de toon van het debat gezet. Want als we weten dat het huidige voedselsysteem op termijn onhoudbaar is, wat is er dan nodig om de eiwittransitie écht in gang te zetten? Welke rol spelen wetenschap, bedrijfsleven, boeren, overheid en consumenten bij deze fundamentele verandering?
Melk als deel van de oplossing
Na de brede inleiding van moderator Maarten Bosch gaf Jan Derck van Karnebeek, CEO van FrieslandCampina, zijn visie op de eiwittransitie. Zijn boodschap: melk en zuivel horen bij de oplossing – mits op de juiste manier geproduceerd.
FrieslandCampina is een coöperatie van zo’n 14.000 boeren – ofwel 9.000 melkveebedrijven – die samen eigenaar zijn van het bedrijf. Volgens Van Karnebeek raken de uitdagingen van de eiwittransitie rechtstreeks aan het doel van de onderneming: voedselzekerheid garanderen, in balans met de planeet én met een eerlijk inkomen voor boeren. Die drie pijlers staan voortdurend onder spanning. “Voedselproductie is wereldwijd de grootste veroorzaker van zowel klimaatverandering als biodiversiteitsverlies. Maar zonder voedsel kunnen we ook niet verder.”
De noodzaak om ons voedselpatroon aan te passen is volgens hem onontkoombaar. Eiwitten spelen daarin een sleutelrol, omdat ze relatief veel energie kosten om te produceren. De oplossing is volgens Van Karnebeek niet zwart-wit. “We zullen de hele tafel nodig hebben: meer plantaardige eiwitten, meer innovatie in alternatieve eiwitten, én een rol voor melk en zuivel. De toekomst is én-én-én.”
Waarom melk? Omdat melk – vanuit voedingskundig oogpunt – uitzonderlijk rijk is aan bouwstoffen. “In een glas melk zit ongelooflijk veel voedingswaarde. Dat is ook niet zo gek: melk is in miljoenen jaren geëvolueerd als eerste levensbehoefte.” Naast eiwit bevat melk onder meer calcium, B-vitaminen en vetten – voedingsstoffen die wereldwijd niet overal even gemakkelijk beschikbaar zijn.
Volgens Van Karnebeek moeten we bij deze discussie het wereldperspectief niet uit het oog verliezen. “In Nederland denken we zelden na over beschikbaarheid, houdbaarheid of betaalbaarheid van voedsel. Maar in landen als Nigeria, Pakistan of Indonesië – waar ik onlangs ben geweest – is dat allesbehalve vanzelfsprekend.”
Toch ziet hij ook daar kansen. “Koeien zetten gras om in hoogwaardige eiwitten. En gras heeft op zijn beurt weer functies voor biodiversiteit. Die symbiose tussen koe en landschap is waardevol – mits goed georganiseerd.”
Nederland kan daarin een voorbeeld zijn. De CO₂-uitstoot per liter melk is hier veel lager dan het wereldgemiddelde. Dat komt onder meer door het gematigde klimaat: koeien presteren het best bij milde temperaturen, regen en vers gras. In tropische omstandigheden raken ze gestrest, geven ze minder melk, en zijn er dus méér koeien nodig – met alle bijkomende milieubelasting. “Juist omdat we hier in Nederland zo efficiënt produceren, hebben we een rol te spelen in de voedseltransitie.”
Die efficiëntie komt niet uit de lucht vallen. FrieslandCampina investeert stevig in innovatie en datagedreven verbetering. Melkveehouders worden niet alleen betaald per liter melk, maar krijgen extra vergoedingen als ze goed scoren op duurzaamheidsindicatoren: dierenwelzijn, biodiversiteit, klimaat. “Tussen 2015 en 2024 hebben we onze CO₂-uitstoot met zo’n 30% verlaagd,” aldus Van Karnebeek. “Niet alleen door minder koeien, maar vooral door slimmere productie.” In 2024 keerde FrieslandCampina 245 miljoen euro uit aan boeren als beloning voor duurzaamheidsinspanningen. “Met zulke bedragen krijg je beweging.”
Waarom gedragsverandering niet genoeg is
De derde spreker, Mark Post, is wetenschapper en oprichter van het al eerder genoemde Mosa Meat. Post opende zijn bijdrage met een observatie: “In Nederland praten we veel over dit onderwerp – veel meer dan in andere landen. En toch zijn we er eigenlijk laat mee.”
De problemen die samenhangen met vleesconsumptie zijn al lang bekend, benadrukte hij. De gevaren van antibioticaresistentie, de milieu-impact van de veehouderij, de gezondheidsrisico’s van rood en bewerkt vlees – al die inzichten dateren van tientallen jaren geleden. “En toch is de eiwittransitie pas sinds een jaar of vijf echt op gang gekomen.”
Dat is niet alleen een kwestie van onwetendheid. De manier waarop we ons voedsel produceren, heeft wereldwijd een enorme ecologische voetafdruk. Zo’n 26% van de mondiale broeikasgasuitstoot is gerelateerd aan voedselproductie – en een disproportioneel groot deel daarvan komt voor rekening van de veehouderij. Tegelijk weten we dat een plantaardig dieet aantoonbaar gezonder is: het verlaagt het LDL-cholesterol en daarmee het risico op hart- en vaatziekten.
Volgens Post is er sprake van cognitieve dissonantie. De problemen lijken te groot, te abstract, te ver weg. Tegelijk is vlees diep verweven met onze cultuur en identiteit. “Vlees is mannelijk, gevaarlijk, verbonden met vuur en macht. Het is geen gewone voeding.” En dan is er nog het tekort aan aantrekkelijke alternatieven. Al decennialang zijn er vleesvervangers op de markt, maar ze blijven voor veel consumenten onder de maat. Lange tijd waren ze bovendien duurder dan vlees – en waarom zou je iets kopen dat én minder lekker is én meer kost?
Intussen wordt vleesconsumptie nog altijd breed gezien als normaal, gezond en volwaardig – een idee waarmee generaties zijn opgegroeid. “Maar het is maar ten dele waar,” aldus Post. “De essentiële aminozuren die we nodig hebben, zitten ook gewoon in plantaardige bronnen. Wereldwijd zijn er zo’n 1,5 miljard vegetariërs, en die functioneren uitstekend.” Vaak zijn ze vegetariër bij gebrek aan geld voor vlees, maar het punt blijft: vlees is géén voorwaarde voor gezondheid.
Precies daarom richt hij zich als technoloog op een andere oplossing: hoe kunnen we de impact van vleesproductie verminderen zonder dat mensen hun gedrag ingrijpend hoeven te veranderen? Omdat het zo moeilijk is om eetgewoontes te doorbreken, zoekt Post naar oplossingen die aansluiten bij wat mensen gewend zijn. Kweekvlees is daarbij een kansrijk alternatief: het behoudt de vorm en beleving van vlees, maar met veel minder schade voor milieu en dier.
De maatschappelijke acceptatie van technologie speelt hierbij een belangrijke rol. Opmerkelijk is dat het beeld van vegetariërs en veganisten in korte tijd radicaal is veranderd. “Toen ik opgroeide, werden ze gezien als een beetje raar. Nu worden ze bewonderd. Dat geeft hoop.” Maar hoop alleen is niet genoeg. “We zitten nog steeds vast in het idee dat vlees bij ons hoort – en dat maakt verandering ongelooflijk lastig. Dus zoeken wij naar manieren om de verandering op technologisch niveau mogelijk te maken.”
Landbouw en natuur horen bij elkaar
Wilco Brouwer de Koning is melkveehouder in Heiloo, waar hij samen met zijn broer en familie werkt op een boerderij die al sinds 1954 in handen is van de familie. Met twee locaties, 125 hectare grond en een gemengd bedrijf met koeien, kalfjes, schapen en kippen noemt hij het zelf “best extensief, naar Nederlandse maatstaven.” Zijn pleidooi: kijk met nuance naar boeren, en erken wat er al gebeurt.
“Er wordt vaak gezegd dat er niets verandert op het boerenerf – maar dat is gewoon niet waar,” stelde Brouwer de Koning. Hij wees op het grote aantal bedrijven dat meedoet aan opkoopregelingen: zo’n 20% van de varkenshouderijen, 15% van de pluimveehouders en inmiddels ook 3 à 4% van de melkveehouders. Tegelijkertijd waarschuwde hij voor te simplistische ingrepen. “Als je alleen maar bedrijven opkoopt, verdwijnt er grasland. En dat heeft gevolgen voor biodiversiteit, waterkwaliteit en klimaat.”
Op zijn eigen bedrijf zijn drie thema’s leidend: het grazen van koeien, het samenwerken met de natuur, en het vertellen van het verhaal achter het boerenbedrijf. De koeien grazen van april tot november, het voer bestaat uit gras, klaver en in toenemende mate kruidenrijk grasland. Dat helpt om kunstmestgebruik terug te dringen en draagt bij aan een robuuster bodemleven – zeker in tijden van droogte.
Hij wees op de samenhang tussen landbouw en natuur, bijvoorbeeld bij het verdwijnen van grasland door de omschakeling naar akkerbouw. Dat leidt tot CO2-verlies, verslechtering van de waterkwaliteit en vermindering van biodiversiteit. Bovendien verwacht de Europese Unie van Nederland een minimale hoeveelheid blijvend grasland – een norm die onder druk komt te staan.
Volgens Brouwer de Koning is het essentieel dat beleid bedrijfsspecifiek en datagestuurd is. “We hebben in Nederland onze data goed op orde. Daarmee kunnen we sturen en monitoren.” Hij pleitte voor erkenning van het vakmanschap en de kennis die op veel boerenbedrijven al aanwezig is. “FrieslandCampina loopt wereldwijd voorop in het belonen van duurzaamheid. Daar mogen we best trots op zijn.”
Wat hij vooral vroeg, was vertrouwen – en een eerlijke, open blik. “Wij produceren niet alleen melk of vlees. Wij produceren ook natuur, biodiversiteit, gezond water en een landschap dat leefbaar blijft. Dat verhaal mag vaker verteld worden.”
Fabian Kemps Verhage weet hoe het is om met beide benen op het land te staan. Hij studeerde klimaatwetenschappen in Wageningen, werkte als boer in de Noordoostpolder en was bedrijfsleider op een Herenboerderij, een coöperatief landbouwbedrijf waar tweehonderd gezinnen samen investeren in lokaal en duurzaam voedsel. Zijn ervaring leerde hem één ding: de eiwittransitie slaagt alleen als mensen zich verbonden voelen met wat er op hun bord ligt.
“We praten veel over mondiale voedselvraagstukken,” zei hij. “Maar ik kies voor een Nederlands perspectief. Als klein land kunnen we het verschil maken – en dat doen we op veel terreinen al. Maar we kunnen verder gaan.”
Zijn concrete voorbeeld: havermelk. Toen hij met zijn eigen onderneming begon, wilde hij Nederlandse haver verwerken tot een lokaal alternatief voor zuivel. Niet alleen omdat havermelk duurzamer is dan koemelk, maar ook omdat Nederlanders gemiddeld al ruim voldoende eiwitten binnenkrijgen. “Voor in de koffie heb je geen koemelk nodig. En veel mensen vinden havermelk nog lekkerder ook.” Toch bleek lokale verwerking van haver geen vanzelfsprekendheid. “De grote verwerkers zitten in Portugal. Zelfs FrieslandCampina laat zijn havermelk daar maken. Dan is de link tussen de boer en het product in de supermarkt totaal verdwenen.”
Dat moest anders. Uiteindelijk vond hij een kleine fabriek in Zeeland die wél bereid was om met lokale haver aan de slag te gaan. Niet alleen voor de korte keten, maar ook als symbool voor een andere manier van produceren: transparanter, kleinschaliger, en met meer zeggenschap voor boer én consument.
Kemps Verhage verwees naar onderzoek van DRIFT, het Rotterdamse instituut voor transitiestudies. Daaruit blijkt dat vijf factoren cruciaal zijn om een verandering in gang te zetten: urgentie, visie, draagvlak, vertrouwen en handelingsperspectief. Die ingrediënten ziet hij terug in zijn eigen praktijkervaring – maar alleen als mensen het gevoel hebben dat hun leven er daadwerkelijk beter van wordt. “Daarom pleit ik voor lokale ketens in Nederland. Havermelk is pas het begin.”
Heffingen, subsidies en perspectief: hoe sturen we de eiwittransitie?
In het tweede deel van het debat legde moderator Maarten Bosch een stelling voor aan de sprekers: “De Nederlandse overheid moet de productie en consumptie van dierlijke eiwitten middels heffingen significant ontmoedigen om de eiwittransitie te versnellen.”
Het leidde tot een levendig gesprek, waarin niet zozeer een eensluidend antwoord kwam, als wel een pleidooi voor nuance, maatwerk en samenhangend beleid.
Fabian Kemps Verhage beet het spits af: hij vond de stelling te kort door de bocht. “We hebben in Nederland veel weidegrond, en daar passen koeien goed bij. Die hoef je niet per se te ontmoedigen – je kunt hun producten ook verantwoord exporteren. Maar je hebt óók lokale ketens nodig. Het een hoeft het ander niet uit te sluiten.”
Wilco Brouwer de Koning maakte een soortgelijk punt. Wat in Nederland ‘export’ heet, is in landen als de VS nauwelijks meer dan binnenlandse distributie. “Export begint pas bij Berlijn. We moeten het niet groter maken dan het is.”
Volgens Van Karnebeek moeten bedrijven zoals FrieslandCampina meebewegen, met oog voor klimaat, biodiversiteit en voedselzekerheid. “Maar dat vraagt om beleid dat de complexiteit erkent. Een simpele heffing doet geen recht aan de werkelijkheid.”
Moderator Bosch vroeg vervolgens: Wat is dan de juiste nuance?
Van Karnebeek vatte het krachtig samen: “We hebben zowel het technologisch perspectief van Mark Post, het boerenverhaal van Wilco als de lokale visie van Fabian nodig. De toekomst vraagt om een combinatie van al die benaderingen.”
Fabian Kemps Verhage benadrukte dat er méér gedaan kan worden dan nu gebeurt. “Overheid en landbouwsector kunnen echt een tandje bijzetten. Die omslag moet sneller.”
Van Karnebeek vulde aan: “Iedereen is het erover eens dat de overheid sterker moet optreden. Niet alleen met heffingen, maar vooral met duidelijke kaders, met subsidies voor opschaling en een eerlijke prijs voor duurzame producten. Boeren zijn niet getrouwd met volume, boeren zijn getrouwd met het feit dat ze een normaal inkomen voor hun gezin hebben. Als ze meer verdienen, ontstaat ruimte om te verduurzamen.”
Wilco Brouwer de Koning waarschuwde daarbij voor generiek beleid. “Als ik word afgerekend op het gemiddelde van Nederland, ga ik niet bewegen. Als je naar mijn bedrijfsdata kijkt, ga ik wél bewegen.” Hij wees ook op de vertrouwensbreuk met de overheid, die in het verleden maatregelen oplegde die boeren juist ontmoedigden om vrijwillig stappen te zetten. “Het moet duidelijk zijn waar we naartoe gaan. Anders zijn wij een melkkoe voor de overheid.”
Ook Mark Post steunde het idee van sturing via prijs, maar wees op de risico’s van ongelijkheid. “Hogere prijzen raken vooral mensen met lage inkomens – wereldwijd, en ook in eigen land. Als je belasting heft, moet je een deel daarvan gebruiken om die ongelijkheid te compenseren – bijvoorbeeld via voedselbanken.”
Van Karnebeek herinnerde eraan dat we vroeger 40% van ons inkomen uitgaven aan voedsel. Tegenwoordig is dat nog maar 9%. “We geven meer uit aan mode en reizen dan aan voeding. Dat is een teken dat voedsel te goedkoop is geworden om duurzaam te kunnen zijn. De echte kosten zitten niet in de prijs verwerkt.”
Fabian Kemps Verhage erkende dat deelname aan een organisatie als Herenboeren niet voor iedereen financieel weggelegd is, maar wees op de immateriële waarde. “Leden vinden het waardevol omdat het hen een gemeenschap biedt, een plek waar kinderen zien waar voedsel vandaan komt. Dat geeft betekenis, zeker voor mensen in een flat met alleen een balkon.”
Wilco Brouwer de Koning verwees naar Japan, een land dat hij onlangs heeft bezocht. Daar gaat nog steeds 30% van het inkomen naar voedsel, doordat het land grotendeels afhankelijk is van import. In Nederland speelt vooral de grondprijs een belemmerende rol. “Die is hier extreem hoog. Als wij zouden overstappen op biologische productie en onze opbrengst daalt met 30%, terwijl arbeids- en financieringskosten gelijk blijven, dan valt het gat niet te dichten. De financiering van de transitie is misschien wel de grootste uitdaging.”
Vragen uit de zaal: ‘We moeten het over een voedseltransitie hebben’
In het laatste deel van het debat kreeg het publiek ruim baan. Vragen en opmerkingen uit de zaal leverden scherpe aanvullingen en nieuwe perspectieven op. Moderator Maarten Bosch gaf ruiterlijk toe dat het debat vooral over rundvlees en zuivel ging, en minder over andere dierlijke en plantaardige eiwitten zoals vis, kip, ei of peulvruchten. “De voedselketen is zo complex, ik wilde de focus bewaren. Maar u heeft helemaal gelijk.”
Op de vraag hoe snel kweekvlees of precisiefermentatie grootschalig beschikbaar kunnen komen, temperde Mark Post de verwachtingen: “We maken ons niet zoveel zorgen over de acceptatie – mensen blijken bereid om van alles te eten, ook zonder precies te weten wat het is. Tenslotte was er zo’n 50 jaar geleden ook iemand die voor het eerst een frikandel heeft gegeten. Maar de doorbraak laat nog tien tot vijftien jaar op zich wachten. Productie en acceptatie moeten eerst op grote schaal plaatsvinden.”
Wilco Brouwer de Koning wees op een tussenoplossing: “Hybride producten zie je nu steeds vaker – sojamelk gemengd met koemelk, of vlees gemengd met plantaardige eiwitten. Er zullen nog wel een paar zware vergaderingen over moeten worden gehouden, maar dit kan ook een stap in de goede richting zijn.”
Op de vraag hoe de consument zich verhoudt tot de eiwittransitie, gaf Fabian Kemps Verhage een strategische suggestie: “Dwing het niet af. Als je alleen vegetarische opties aanbiedt, daalt de omzet. Maar bied hybride producten aan zonder het expliciet te benoemen, dan blijft de omzet op peil. En het is cruciaal dat, net als bij vlees, ook plantaardige alternatieven positieve culturele associaties krijgen.”
Van Karnebeek deelde een persoonlijke anekdote: “Toen ik begon in de bierwereld, was alcoholvrij bier een flop. Twintig jaar later is Heineken 0.0 een groot succes. Soms is een product z’n tijd vooruit. De eiwittransitie vergt geduld.” Wie wil investeren in innovaties als kweekvlees, moet zich dus realiseren dat succes niet van vandaag op morgen komt – en financieel zijn voorbereid op een lange adem.
Een bezoeker pleitte ervoor het begrip ‘eiwittransitie’ los te laten en te spreken over een bredere voedseltransitie – over productie, distributie, gezondheid en verdeling. Daar was brede instemming voor. “We eten wereldwijd te veel, vooral in het Westen,” aldus de spreker, “terwijl elders ondervoeding heerst. Het is een politiek en maatschappelijk probleem.”
Een andere vraag ging over de rol van producenten in de opkomst van ‘high protein’-producten. Van Karnebeek gaf toe dat FrieslandCampina hieraan bijdraagt, “omdat er marktvraag naar is, én om onze boeren een inkomen te bieden. Maar wij zeggen er nooit bij dat je zoveel mogelijk eiwitten tot je moet nemen.” Hij vond de overconsumptie van suikers en zout overigens een groter probleem dan te veel eiwitten.
Mark Post betwijfelde of bewustwording en ‘nudging’ voldoende effect hebben. “Zonder harde maatregelen van de overheid zie ik het somber in.” Van Karnebeek was optimistischer: “Mijn kinderen hebben een veel beter gevoel voor voeding dan ik op hun leeftijd. Die generatie gaat echt andere keuzes maken.”
Wilco Brouwer de Koning observeerde dat de prijs van vlees en zuivel wereldwijd stijgt. “Voedsel is jarenlang te goedkoop geweest, maar die tijd lijkt voorbij. Er stoppen veel boeren, en dat gaat de prijzen structureel beïnvloeden.” Over omschakeling van boeren van de ene sector naar de andere was hij sceptisch: “Als je koeienboer bent, word je niet zomaar akkerbouwer of varkenshouder.”
Een kritische vraag uit de zaal wees op een bekend patroon in dit soort discussies: nieuwe spelers, zoals Mosa Meat of producenten van havermelk, beklemtonen vaak dat externe kosten – zoals CO₂-uitstoot, milieuschade of gezondheidseffecten – niet in de prijs van conventioneel voedsel verrekend zijn. Grote, gevestigde bedrijven daarentegen wijzen erop dat ze in Nederland juist veel efficiënter en duurzamer produceren dan elders. De spreker daagde het panel uit om elkaars positie serieus te nemen: wat zou je doen als je in de schoenen van de ander stond?
Van Karnebeek gaf het eerlijke antwoord dat gedragsverandering langzaam gaat, zeker als het om eten gaat. “Mensen zijn conservatief. Als je iets wilt veranderen, moet je je bedrijfsmodel daarop afstemmen. Denk niet alleen aan Nederland, maar aan Europa. En richt je op de juiste kanalen en doelgroepen die bereid zijn te betalen voor verduurzaming.”
Op de slotvraag wat de overheid in de komende tien jaar zou moeten doen, benadrukte Wilco Brouwer de Koning opnieuw het belang van maatwerk. “In het huidige systeem maakt het niet uit hoe duurzaam je boert – in de modellen produceert een koe altijd dezelfde uitstoot. Dat moet veranderen. Nu zijn boeren bang om vrijwillig te reduceren, omdat dat tegen hen gebruikt kan worden.”
Van Karnebeek gaf aan dat FrieslandCampina de afgelopen jaren zonder wettelijke verplichting al forse stappen zette: “Onze CO₂-uitstoot is met 30% gedaald. We hebben 245 miljoen euro uitgekeerd aan boeren voor verduurzamingsmaatregelen. Niet omdat het moet, maar omdat het kan – en omdat het nodig is.”
Post stelde de uitkoopregeling aan de orde: als te veel boeren ermee stoppen, wat betekent dat voor de keten? Van Karnebeek erkende de spanning tussen schaalverkleining en marktpositie, maar wees erop dat FrieslandCampina zich inzet voor duurzame krimp mét perspectief. Wilco Brouwer de Koning voegde toe: “Als het gaat om de krimp van de veestapel, zijn we als melkveehouderijen wel wat progressiever dan de andere sectoren. Je ziet dat Friesland/Campina meebetaalt aan zijn eigen krimp.”
Moderator Bosch sloot af met een pleidooi voor voortzetting van het gesprek. “We moeten het hebben over een voedseltransitie – over consumptie, productie, duurzaamheid én ongelijkheid. Er zijn veel ideeën gedeeld vandaag. Verandering gaat traag, maar we kunnen niet wachten.”
Foto's: Bastiaan Musscher
donderdag, juni 26, 2025 | Headlines
De KHMW Langerhuizen Bate is een stipendium voor onderzoek op het gebied van de natuurwetenschappen. In 2025 is de Bate specifiek bedoeld voor onderzoek op het terrein van de (Bio)medische, veterinaire, tandheelkundige en farmaceutische wetenschappen. Winnaar is Joost Stultiens, promovendus aan het Maastricht UMC+. Met de Langerhuizen Bate, een bedrag van € 25.000, wil hij de klinische toepassing van een kunstmatig evenwichtsorgaan een stap dichterbij brengen.

Joost Stultiens
Voor welk medisch probleem biedt jouw onderzoek een oplossing?
Ik werk aan de ontwikkeling van een kunstmatig evenwichtsorgaan ofwel een vestibulair implantaat. Dat is bedoeld voor mensen die uitval hebben van één of twee evenwichtsorganen. Dat kan gebeuren door erfelijke aandoeningen, medicijnen, infecties of andere oorzaken. Veel mensen merken het pas laat, maar het heeft enorme gevolgen: niet alleen voor je balans, maar vooral voor je zicht: het beeld dat je ziet beweegt mee met je hoofd, waardoor je bijvoorbeeld moeite krijgt met lezen, wandelen of fietsen. Normaal houden je evenwichtsorganen je zicht stabiel tijdens beweging – die functie valt weg. Daardoor raken mensen sneller vermoeid en krijgen ze moeite met concentreren of onthouden. Ook de sociale gevolgen zijn groot: mensen vermijden drukke omgevingen of stoppen met fietsen of sporten.
Hoe werkt zo’n kunstmatig evenwichtsorgaan?
Het lijkt op een cochleair implantaat, dat het gehoor herstelt bij dove mensen. Net als bij een cochleair implantaat bestaat ook een vestibulair implantaat uit een uitwendig en een inwendig (geïmplanteerd) deel. Alleen bevat een vestibulair implantaat bewegingssensoren die bewegingen omzetten in elektrische signalen. Die signalen worden via elektrodes naar de zenuwen in het evenwichtsorgaan gestuurd. Maar de plaatsing is complex: de elektrodes moeten precies bij de juiste zenuwen terechtkomen. Ligt er eentje verkeerd, dan werkt het nauwelijks. En opereren is lastig, want de structuren zijn heel klein en kwetsbaar.

Een vestibulair implantaat bestaat uit een uitwendig deel (links) en een inwendig deel (rechts). Op deze illustratie is goed te zien dat de sensoren ingebracht moeten worden in alle drie de kanaaltjes van het evenwichtsorgaan. (Illustratie: Ruoning Qin, ruoningqin.com)
Wat zijn op dit moment de grootste uitdagingen?
De grootste uitdaging is om de elektrodes op de juiste plek in het binnenoor te krijgen – op een plek die je tijdens de operatie niet kunt zien, en waar een millimeter verschil al uitmaakt. Die nauwkeurige plaatsing is moeilijk, doordat de elektrodes tijdens de operatie in het binnenoor opgeschoven moeten worden tot ze precies op de goede plek zitten. Hierbij heeft de chirurg geen zicht op hoe ver ze erin moeten. We gebruiken nu röntgenvideo’s en CT-scans tijdens de ingreep, maar dat is nog complex en erg tijdrovend. We hopen een techniek te vinden om tijdens het inbrengen feedback te krijgen over de plaatsing. Een andere belangrijke uitdaging is het voorkomen van gehoorschade. We brengen het implantaat nu alleen in bij mensen die al doof zijn, omdat de operatie aan het evenwichtsorgaan gehoorverlies kan geven. Deze patiënten krijgen een gecombineerd implantaat, voor zowel ernstige slechthorendheid of doofheid als evenwichtsuitval. Een grote groep patiënten met evenwichtsuitval heeft echter nog een goed gehoor, waardoor het belangrijk is om een techniek te ontwikkelen die geen of heel weinig gehoorschade geeft. Daarom werken we aan een kortere, veiligere én minder belastende operatie.

Het evenwichtsorgaan bestaat uit drie kanaaltjes die een beetje haaks op elkaar staan. De elektroden van een vestibulair implantaat moeten heel nauwkeurig ingebracht worden, precies op de juiste plek. (Illustratie: Ruoning Qin, ruoningqin.com)
Je werkt aan een kunstmatig evenwichtsorgaan, maar bent ook betrokken bij een breder project rond medische innovatie: het PROSPER InnovationLab. Wat houdt dat in?
Dat klopt. Ik richt mij binnen en buiten mijn promotieonderzoek op de ontwikkeling van een kunstmatig evenwichtsorgaan, maar daarnaast ook op toepassingen van artificiële intelligentie (AI) in de zorg. Met de KHMW Langerhuizen Bate kan ik beide projecten verbinden.
PROSPER is een interdisciplinair innovatieproject dat ik samen met collega’s van het Maastricht UMC+ en het Radboudumc heb opgezet. We willen patiënten meer inzicht geven in hun eigen medische gegevens. Dat doen we onder meer via medische visualisaties: 3D-beelden van de patiënt zelf, die duidelijk maken wat er in zijn of haar lichaam aan de hand is. Daarnaast richten we ons op ‘dynamic consent’ – een systeem waarbij patiënten zélf en op elk moment kunnen bepalen waarvoor hun medische data gebruikt mogen worden, wat het mogelijk maakt om op een verantwoorde manier grootschalig data te verzamelen.
Waarom is dat belangrijk?
Hoewel patiënten in Nederland steeds meer toegang krijgen tot hun medische gegevens, is die informatie vaak lastig te begrijpen. Als dokters kunnen we door 2D-beelden van een scan scrollen om afwijkingen aan te wijzen, maar zelfs voor ons is het soms lastig om daar een duidelijke ruimtelijke voorstelling van te maken — laat staan voor de patiënt. Of neem bijvoorbeeld gehoortesten: veel patiënten vragen mij wat een bepaald gehoorverlies nu precies betekent, bijvoorbeeld in procenten, maar dat is vaak moeilijk eenduidig uit te leggen. Met visuele ondersteuning, zoals 3D-beelden of interactieve modellen van de patiënt zelf, kunnen we medische informatie veel begrijpelijker maken. Dat helpt patiënten om actief en goed geïnformeerd mee te beslissen over hun eigen behandeling.
Tegelijkertijd willen we op Europees niveau op een ethischere manier met data omgaan. Daarom werken we aan systemen zoals ‘dynamic consent’, waarbij patiënten zélf en op elk moment kunnen bepalen waarvoor hun medische gegevens gebruikt mogen worden. Zo kunnen we grootschalige datasets opbouwen, terwijl we de controle en transparantie bij de patiënt houden. Het idee is dat patiënten niet alleen grip houden op hun data, maar er ook zélf van kunnen profiteren — bijvoorbeeld via toepassingen die hun zorg verbeteren. Als we op die manier samenwerken aan medische innovaties, kunnen we in Europa echt een voorlopersrol vervullen.
De verzamelde gegevens willen we benutten om wetenschappelijk onderzoek vooruit te helpen. Daarom bouwen we aan grote, geanonimiseerde datasets: op echte patiëntgegevens gebaseerde modellen die zó bewerkt zijn dat ze niet meer naar individuen te herleiden zijn. Zo kunnen we waardevolle inzichten genereren, zonder inbreuk te maken op de privacy van patiënten. Denk bijvoorbeeld aan deep learning-modellen die automatisch scans kunnen analyseren of die verschillende soorten medische beelden (zoals CT en MRI) combineren tot visuele inzichten die zowel artsen als patiënten verder helpen.
Hoe ver zijn jullie?
In oktober 2024 werd bekendgemaakt dat PROSPER InnovationLab een subsidie van 3,5 miljoen euro ontvangt uit het AiNed-programma, het nationale groeifonds voor kunstmatige intelligentie met economisch én maatschappelijk belang. Er hebben zich 27 ziekenhuizen, universiteiten, start-ups en andere partners bij het consortium aangesloten. Hoewel de formele contracten nog worden afgerond, zijn we op de achtergrond al volop bezig met de ontwikkeling van prototypes – zoals een synthetisch binnenoormodel waarmee we AI kunnen trainen. De eerste toepassingen, waaronder een systeem voor dynamische toestemmingsverlening, hopen we binnen enkele jaren te kunnen implementeren.
Je vertrekt binnenkort naar Canada. Waarom?
In Halifax zitten vooraanstaande oorspecialisten. Zij hebben veel expertise op het gebied van beeldvorming, zoals optical coherence tomography. Dat is een techniek waarmee je – grofweg gezegd – kunt scannen met licht. Ze lopen daar wereldwijd voorop in toepassingen voor het oor, zodat ik er uitgebreide klinische en wetenschappelijke ervaring kan opdoen. Daarnaast ga ik de internationale samenwerking uitbreiden. Dat vind ik minstens zo leerzaam: hoe mensen communiceren, samenwerken, beslissingen nemen… Dat verschilt echt per cultuur.
Hoe belangrijk is samenwerking in dit soort projecten?
Team science is essentieel. Je kunt niet alles zelf weten of doen – ik kan bijvoorbeeld niet zelf complexe AI-modellen bouwen of een processor voor het kunstmatig evenwichtsorgaan programmeren. Maar ik weet wél wat er mogelijk is, en werk nauw samen met data scientists en clinici. Voor het kunstmatig evenwichtsorgaan werken we vanaf het begin nauw samen met collega’s in Genève. Vanuit Maastricht trekt Raymond van de Berg die kar nu. Met PROSPER hebben we een groot netwerk opgebouwd, dat we vanuit Nederland uitbreiden naar Europa en nu dus ook Canada. We hebben daarmee veel partners en dat vergt goede afstemming. Met collega’s Marc van Hoof en Elke Devocht bespreken we frequent de stappen die gezet moeten worden. Het draait om goede communicatie, gedeelde doelen en het besef dat je samen verder komt dan alleen.
Zie je jezelf ooit een eigen start-up beginnen?
Tijdens mijn studietijd had ik die ambitie zeker. Ik werkte aan een app en verdiepte me in bedrijfskunde. De afgelopen jaren heb ik me vooral gericht op medische ontwikkeling, wetenschap en oorchirurgie. Daardoor ligt mijn focus nu iets anders, maar de interesse is nooit helemaal verdwenen. Ik werk met start-ups en zie hoe uitdagend het kan zijn om technologische innovaties écht van de grond te krijgen binnen de bestaande systemen. Voor nu draag ik graag bij door bijvoorbeeld te helpen met het verzamelen van data op Europees niveau en het opbouwen van een goed netwerk van mensen. Wie weet waag ik die sprong naar een eigen start-up op een later moment alsnog!
- Klik hier voor informatie over de prijsuitreiking op woensdag 9 juli. Deze bijeenkomst is voor leden van de KHMW, prijswinnaars en genodigden.
dinsdag, juni 3, 2025 | Headlines

Nederland speelt wereldwijd een sleutelrol in de voedselproductie. Als agrarische grootmacht en zuivelland bij uitstek is ons land een toonaangevende exporteur van dierlijke producten. Maar dit succesverhaal kent ook een keerzijde: ongeveer 35% van de wereldwijde CO₂-uitstoot hangt samen met voedselconsumptie, waarbij de inefficiënte productie van dierlijke eiwitten een belangrijke factor is. Ondertussen groeit de vraag naar eiwitten in rap tempo – met 50 tot 70% in de komende kwart eeuw.
De eiwittransitie, die inzet op het vervangen van dierlijke eiwitten door plantaardige of alternatieve bronnen, lijkt dan ook onvermijdelijk. Bietenburgers, sprinkhaansaté en gehaktballen van zeewier of kweekvlees: technologische innovatie en gedragsverandering gaan hand in hand. Maar hoe realistisch is grootschalige omschakeling? Welke economische, sociale en ecologische gevolgen brengt dit met zich mee? En hoe zorgen we ervoor dat de transitie breed wordt gedragen én eerlijk verloopt?
Tijdens het tweede transitiedebat op zondag 15 juni gaan deskundigen uit wetenschap, overheid en bedrijfsleven in gesprek over de kansen en dilemma’s van de eiwittransitie. Vanuit verschillende perspectieven zoeken zij naar antwoorden op urgente vragen.
Sprekers:
- Prof. dr. Mark Post, Professor of Sustainable Industrial Tissue Engineering Universiteit Maastricht, CSO Mosa Meat, vml. Harvard
- Jhr. mr. Jan Derck van Karnebeek, CEO FrieslandCampina, maatschappelijk lid KHMW
- Wilco Brouwer de Koning, bestuurslid Land- en Tuinbouw Organisatie – vakgroep Melkveehouderij, melkveehouder, Nuffield Scholar 2025/2026
- Fabian Kemps Verhage MSc, ondernemer, boer en alumnus Nationale Denktank
Moderator
- Ir. Maarten Bosch, CEO Mosa Meat, maatschappelijk lid KHMW
Programma
Ontvangst 15.00-15.30 uur
Bijeenkomst 15.30-17.30 uur
Borrel vanaf 17.30 uur
BIJEENKOMST VOOR KHMW-LEDEN, INTRODUCÉS EN GENODIGDEN.
Aanmelden