Janna de Boer, winnares KHMW Proefschriftprijs Interdisciplinariteit: ‘In de onderzoekswereld moet je je eigen interesses volgen’

Janna de Boer is psychiater én linguïst. Daarnaast heeft ze zich al in een vroeg stadium verdiept in de toepassingsmogelijkheden van artificial intelligence (AI). In haar proefschrift Voices beschrijft ze hoe taalanalyse en automatische spraakanalyses ingezet kunnen worden om de psychiatrie te ondersteunen.

Janna de Boer

Op de middelbaar school twijfelde Janna de Boer al tussen geneeskunde en taalwetenschap. Het werd geneeskunde, want ze wilde psychiater worden. Maar toen ze in het tweede jaar keuzevakken erbij mochten nemen, zag ze haar kans. Ze volgde steeds meer colleges bij taalwetenschap, en onderbrak haar geneeskundestudie zelfs een tijdje om zich volledig toe te leggen op de taalwetenschap. Het was hard werken, maar ze merkte dat de twee studies elk een andere dynamiek hadden, waardoor ze goed te combineren vielen. Vanuit de opleidingen kreeg ze alle medewerking, waar ze erg dankbaar voor is.
‘Ik was wel bang dat ik, als de ene studie klaar was en de andere nog niet, meer collegegeld zou moeten gaan betalen, omdat de overheid maar een studie subsidieert. Maar zolang je beide studies ongeveer gelijktijdig afrondt, kan het. Dat heb ik gedaan.’
Achteraf is ze blij met het pad dat ze gekozen heeft. ‘In de onderzoekswereld moet je je eigen interesses volgen, want zonder intrinsieke motivatie is het moeilijk volhouden.’
Aanvankelijk zag De Boer geneeskunde en taalwetenschap als twee vakken die niets met elkaar te maken hadden. ‘Pas aan het begin van mijn PhD, toen ik daarnaast begon aan mijn master taalwetenschap, begonnen de mogelijkheden me echt duidelijk te worden. Daardoor kon ik mijn master taalwetenschap toepassen op het onderwerp van mijn PhD.’ Inmiddels wordt ze wereldwijd beschouwd als een zeldzame expert op het gebied van psychiatrie en taal.

‘Ik hoor continu baby’s huilen’
Janna de Boers proefschrift gaat gedeeltelijk over auditieve verbale hallucinaties – of ‘stemmen horen’, in lekentermen. ‘Dat wil zeggen dat mensen stemmen horen die er in de werkelijkheid niet zijn’, legt De Boer uit. ‘Ze horen stemmen zonder dat daar een externe bron voor is.’
Het verschijnsel wordt vooral geassocieerd met psychose en stoornissen op het schizofreniespectrum. Maar ook bij gezonde mensen komen ze veel voor, weet De Boer. ‘Er zijn best veel mensen die wel eens een hallucinatie hebben. Ze horen bijvoorbeeld hun naam, terwijl er eigenlijk niets is. Ik heb zelf twee jonge kinderen en nu hoor ik continu mijn kinderen huilen, ook als ze in werkelijkheid stil zijn. Ook bij kinderen komt stemmen horen veel voor, en mensen die wel eens drugs gebruikt hebben, zullen het allemaal herkennen. Over hoe vaak auditieve verbale hallucinaties voorkomen en hoelang ze duren, bestaat veel variatie in de onderzoeken die daarnaar gedaan zijn. Het lijkt een soort spectrum te zijn. Sommige mensen zijn er gevoeliger voor dan andere. Auditieve verbale hallucinaties zijn dus algemener dan we denken en hoeven lang niet altijd angstaanjagend te zijn.’

Hallucinatie en onderzoek
Voor haar onderzoek baseerde De Boer zich op bestaande opnames waarop mensen gevraagd werden om, terwijl ze stemmen hoorden, deze stemmen hardop te herhalen.
‘Het is lastig om in een onderzoekssetting hallucinaties vast te leggen’, vertelt ze. ‘Het gaat om een kleine groep mensen en ze moeten precies op dat moment een hallucinatie hebben. We hadden als criterium dat mensen minstens een keer per dag hallucinaties moesten hebben. Maar als onderzoeker kun je er niet de hele dag naast zitten wachten, dus je werkt met een selectie van mensen die heel erg vaak hallucinaties hebben, zodat je de kans hebt dat je die ook echt vangt.’ Voor haar proefschrift heeft De Boer opnames getranscribeerd en vervolgens taalkundig geanalyseerd. Hieruit bleek dat mensen die stemmen horen in het kader van een psychose vaak kortere zinnen horen, met een meer negatieve inhoud, dan mensen die stemmen horen zonder dat ze een psychose hebben.

Taalpatronen herkennen
Daarnaast heeft De Boer spraakopnames geanalyseerd van de ‘spontane’ spraak van patiënten die een schizofreniespectrumstoornis hebben. Op basis van deze analyses kan ze een onderscheid maken tussen mensen die een psychose hebben doorgemaakt, en gezonde controles.
Uit de analyses blijkt dat mensen met een psychose over het algemeen langzamer praten, meer pauzeren en minder variatie laten zien in toonhoogtepatronen. Daarnaast heeft De Boer gekeken naar de coherentie: de samenhang tussen woorden en zinnen. ‘Bij mensen met een psychose zie je dat de samenhang wat losser wordt, ze gaan meer associatief praten. Of ze geven een antwoord dat je niet helemaal verwacht. Dit soort gegevens probeer ik te kwantificeren en te gaan herkennen.’

Artificial intelligence
Voor de analyse kon De Boer gebruikmaken van een technologie die sterk in opkomst is: artificial intelligence. ‘Toen ik aan mijn onderzoek begon, bestond dit vakgebied eigenlijk nog niet. Wij waren echte pioniers. Je had wereldwijd hooguit een paar onderzoeksgroepen die ermee bezig waren. Alles stond nog in de kinderschoenen. Nu is AI booming, vooral dankzij het wereldwijde succes van ChatGPT. Het leuke is dat je ziet dat het vakgebied enorm in beweging is. De populariteit van met name ChatGPT maakt het makkelijker je onderzoek aan de man te brengen. Mensen snappen eerder waar je mee bezig bent. Ook studenten zijn sneller geïnteresseerd.’

Vervolgonderzoek
Onlangs verwierf de onderzoeksgroep waar De Boer deel van uitmaakt twee mooie Europese subsidies die haar en haar onderzoeksteam in staat stellen het onderzoek de komende jaren voort te zetten. Voor dit onderzoek willen ze mensen die een psychose hebben doorgemaakt over langere tijd volgen, waarbij wekelijks spraaksamples opgenomen worden.
‘Daarmee willen we gaan voorspellen wie er een terugval krijgt en wie niet. Mensen die een psychose hebben doorgemaakt, lopen risico op herhaling. Ze moeten medicatie gebruiken om nieuwe psychoses te voorkomen. Maar die medicijnen hebben forse bijwerkingen. Daarom stoppen mensen er vaak mee, of ze bouwen het af. En dan krijgen ze een terugval. Als we beter in staat zouden zijn een terugval te herkennen voordat die plaatsvindt, is het misschien mogelijk mensen niet voortdurend medicatie te laten nemen, of de behandeling alleen op bepaalde momenten te intensifiëren. Dan is het niet langer nodig ze voortdurend een hoge dosis medicatie te geven terwijl ze misschien nooit meer een psychose krijgen.’

David de Boer, winnaar van de Dirk Jacob Veegens Prijs 2024: “Mijn onderzoek laat zien wat het belang is van mediaverslaggeving tijdens humanitaire crises”

In 2024 gaat de Dirk Jacob Veegens Prijs naar historicus David de Boer, voor zijn studie The Early Modern Dutch Press in an Age of Religious Persecution. The Making of Humanitarianism. Dit boek, dat in 2023 bij Oxford University Press verscheen, is de handelseditie van het proefschrift waarop De Boer in 2019 in cotutelle aan de Universiteit Leiden en de Universiteit van Konstanz promoveerde.

Wat heeft u onderzocht?
Ik heb onderzoek gedaan naar hoe mensen in de zeventiende en achttiende eeuw voor het eerst de pers zijn gaan gebruiken om zich uit te spreken tegen religieuze vervolging.
Wanneer er ergens massaal staatsgeweld plaatsvindt – neem Gaza, Darfoer of Xinjiang, de Chinese regio waar de meeste Oeigoeren wonen – is het voor de mensen daar een kwestie van leven of dood dat ze hun situatie internationaal zichtbaar maken. Internationale media-aandacht vergroot de kans op humanitaire steun, en de kans dat andere landen diplomatieke druk gaan uitoefenen of, in extreme gevallen, zelfs militair interveniëren.
De pers is voor vervolgde minderheden dus een belangrijk middel om terug te vechten. Ik heb onderzocht hoe dat is ontstaan.

Welke casussen heeft u onderzocht?
In de zeventiende eeuw ontdekten vervolgde religieuze minderheden voor het eerst dat de pers een machtig wapen kon zijn om internationale zichtbaarheid te creëren en mensen in het buitenland voor hun zaak te mobiliseren.
De vervolgingen die ik heb onderzocht, vonden plaats in verschillende delen van Europa. Het eerste hoofdstuk gaat over de Waldenzen in Noord-Italië, daarna volgen er meerdere hoofdstukken over de Hugenoten in Frankrijk, en tot slot zijn er nog twee casussen over vervolgde protestanten in Pools Pruisen en vervolgde joden in Praag. Al deze groepen probeerden in meer of mindere mate in de Nederlandse Republiek publiciteit te genereren. De Republiek was in die tijd dé nieuwshub van Europa. Nieuws dat daar gepubliceerd werd, had ook een functie elders in Europa.

Kunt u er een casus uitlichten?
De Waldenzen uit Noord-Italië waren een van de eerste groepen vluchtelingen die ontdekten dat ze de pers op deze manier konden inzetten. De valleien in de Alpen waar ze woonden, behoorden aan de katholieke hertog van Savoye. Hij wilde in zijn hertogdom uniformiteit van godsdienst, en eiste dat de Waldenzen hun valleien zouden verlaten. Toen ze daar geen gehoor aan gaven, vond er een massaslachting plaats, waarbij ongeveer 2000 Waldenzen door huurlingen werden omgebracht.
De overlevenden vluchtten en zochten een manier om terug te slaan. Een van de belangrijkste manieren waarop ze dit deden, was getuigenverklaringen verzamelen waarin uitgebreid werd verteld wat er was voorgevallen. Met die getuigenverklaringen stuurden ze gezanten naar de verschillende hoven in Europa om aandacht te vragen voor hun zaak. De getuigenverklaringen werden ook gepubliceerd. Slechts enkele weken na dat bloedbad van april 1655 circuleerden er in de Republiek al verschillende pamfletten op basis van de getuigenverklaringen van de Waldenzen.
Die pamfletten brachten in de Republiek veel teweeg. De Staten-Generaal kondigden een nationale gebedsdag af waarop in alle kerken voor de Waldenzen gebeden moest worden. Er werden collectes georganiseerd waarbij enorme bedragen werden opgehaald om de overlevenden te steunen. De Republiek zette zich ook diplomatiek in. De Staten-Generaal stuurden een afgevaardigde naar de regio om politieke druk uit te oefenen op de hertog van Savoye. Er vonden zelfs gesprekken tussen Engeland en de Republiek plaats over de mogelijkheid van militaire interventie, maar zo ver is het niet gekomen. De solidariteit met de Waldenzen leidde in de Republiek trouwens ook tot spanningen tussen protestanten en katholieken. Toen vormden zich ook al kampen, net als je nu met betrekking tot Israël en Gaza ziet.

Vallen er lessen uit het verleden te trekken?
Wat je in de zeventiende eeuw al ziet opkomen, is dat mensen gaan zoeken naar argumenten om zo veel mogelijk mensen aan hun kant te krijgen. Ze ontwikkelden bijvoorbeeld het argument “want we zijn toch allemaal mensen”. Dat idee van menselijkheid is vandaag de dag nog steeds hét argument om door alle politieke discussies heen te breken. Maar tegelijkertijd zie je dat mensen dat argument vrijwel alleen gebruikten als er mensen vervolgd werden die op ze leken. Protestanten gingen zich pas druk maken over vervolgde mensen in het buitenland als dat ook protestanten waren, terwijl je zou verwachten dat het argument van menselijkheid voor iederéén geldt.
Die dynamiek zijn we nooit kwijtgeraakt. We gebruiken het argument van menselijkheid, maar zijn selectief in de momenten waarop we dat wel en niet inzetten. Zo is er op dit moment veel aandacht voor Gaza, maar bijna geen aandacht voor Noord-Darfoer. Daar voltrekt zich een humanitaire catastrofe die minstens zo groot dreigt te worden. Een gebrek aan internationale aandacht werkt dat in de hand. Zonder pottenkijkers hebben mensenrechtenschenders alle ruimte.
Mijn onderzoek laat zien wat het belang van mediaverslaggeving tijdens dit soort humanitaire crises is. Net als in de zeventiende eeuw willen vervolgende staten vandaag nog steeds dat de buitenlandse pers stil blijft, omdat je mensen het makkelijkst kunt vervolgen als daar geen internationale aandacht voor is.

Kijkt u door dit onderzoek met andere ogen met de media van vandaag?
Ik denk dat de media vaker op deze dynamiek zouden kunnen wijzen. We gebruiken allemaal humanitair taalgebruik. Maar waarom is er zoveel aandacht voor Gaza en zo weinig voor Noord-Darfoer? Dat komt doordat mensen zich sterk met de Palestijnen of Israëliërs identificeren, terwijl die identificatie er bij Darfoer niet is. Ondanks ons geloof in gedeelde menselijkheid blijft identificatie met specifieke groepen dus heel bepalend. Misschien zouden journalisten daar meer tegenwicht aan moeten proberen te bieden.

Welke bronnen heeft u voor uw onderzoek gebruikt?
De ruggengraat van de historische bronnen die ik gebruikt heb zijn digitaal beschikbaar, via Dutch Pamflets Online. Die online beschikbaarheid heeft voor- en nadelen. Je kunt alles op je eigen computer bekijken en het is een enorme zegen dat je tegenwoordig veel sneller door allerlei materiaal heen kunt gaan. Maar de historische sensatie die je krijgt van de fysieke bron gaat verloren. Als je af en toe weer eens een pamflet in handen hebt, zie je hoe groot of klein zo’n ding nu eigenlijk is. Hoe voelt het? Je krijgt dan een beter gevoel voor hoe zo’n document destijds functioneerde.

U bent via een cotutelle zowel in Leiden als in Konstanz gepromoveerd. Waarom?
In Konstanz liep een project over de rol van media in opstanden in de vroegmoderne tijd en daar was ruimte om een eigen onderzoeksidee te ontwikkelen. Gaandeweg kwam ik erachter dat de Republiek een interessante casus kon zijn. Dat was in de vroegmoderne tijd hét media power house van Europa. Thematisch was ik in Konstanz op mijn plek, maar er was weinig kennis over Nederlandse geschiedenis. Daarom leek het me een goed idee er een Nederlandse universiteit bij te betrekken. In Leiden werd ik begeleid door Judith Pollmann, een van de grote kenners van de Nederlandse vroegmoderne geschiedenis. Een cotutelle houdt in dat beide universiteiten op gelijkwaardig niveau de verantwoording voor een proefschrift nemen.

De handelseditie van uw proefschrift is verschenen bij Oxford University Press. Niet slecht!
Ik ben heel blij dat Oxford University Press mijn eerste monografie wilde publiceren, en door financiering van NWO zelfs in open access. Als zo’n boek bij een academische uitgeverij verschijnt, is het gewoonlijk heel duur, wat betekent dat mensen die niet verbonden zijn aan rijke instellingen zoals Nederlandse universiteiten, er geen toegang toe hebben. Dankzij open access is mijn boek voor iedereen gratis leesbaar. Het is prachtig dat Nederlandse universiteiten er steeds meer naartoe bewegen dat alle onderzoeksresultaten in open access gepubliceerd worden. 

Felix Pot, winnaar KHMW Van der Knaap Proefschriftprijs 2024: “Het gaat goed met het platteland, dankzij de auto”

De KHMW Van der Knaap Proefschriftprijs 2024 is toegekend aan dr. F.J. (Felix) Pot. Na studies Economische geografie in Groningen en Transport, infrastructuur en logistiek in Delft promoveerde Pot op 7 september 2023 aan de Rijksuniversiteit Groningen op een proefschrift getiteld The Extra Mile. Perceived Accessibility in Rural Areas.

Felix Pot

Wat is het verschil tussen de bereikbaarheid van de voorzieningen op het platteland en de beleving van deze bereikbaarheid?
Er wordt vaak gesproken over de “kloof” tussen stad en platteland. Dan wordt er gezegd dat de kwaliteit van leven op het platteland alleen maar achteruitgaat. Dat alles daar wegtrekt en dat we daar iets aan moeten doen. De bussen moeten terug! De voorzieningen moeten terug!
Maar je kunt er ook anders naar kijken. Je kunt je afvragen hoe erg mensen het eigenlijk vinden dat er zo’n kloof bestaat. Dus dat ben ik gaan vragen.
Afgemeten aan het aantal voorzieningen, bleken de verschillen tussen stad en platteland inderdaad erg groot. Maar dat gold niet voor het verschil in beleving. Mensen op het platteland bleken net zo tevreden over de bereikbaarheid van voorzieningen als in de stad. Dat was verrassend, maar het leverde ook inzicht op in hoe je met die kloof kunt omgaan, hoe je die beoordeelt. Misschien leidt dat dan ook wel tot andere oplossingen dan alleen maar dat “alle bussen terug”.
Dat mensen op het platteland net zo tevreden zijn als in de stad is vooral dankzij de auto. De auto zorgt ervoor dat veel voorzieningen uit het dorp wegtrekken. Mensen zijn mobieler geworden, dus ze kunnen verderop voorzieningen bezoeken. Maar dat doen ze alleen als de voorzieningen verderop meer te bieden hebben. En dat is ook zo.
Vergelijk het maar met de situatie van 1950, toen elk dorp een bakker, een slager, een buurtsuper en een melkboer had. De meeste mensen zijn erop vooruitgegaan sinds de intrede van de auto, de schaalvergroting en de concentratie van voorzieningen. Dat zie je terug in de belevingscijfers.
Het nadeel is dat zo’n autogerichte maatschappij, die voor de meeste mensen beter uitpakt dan de situatie uit 1950, ook mensen uitsluit. Je hebt namelijk wel een auto nodig! Dat sluit mensen uit die niet kunnen rijden, of die te weinig geld hebben om te kunnen rijden. Daar komt bij dat de auto niet het meest milieuvriendelijke vervoermiddel is.

Is dat een stadse manier van denken, dat idee dat alles op loopafstand moet zijn?
Lokale bereikbaarheid is in de recente stadsplanning inderdaad een belangrijk concept. Steden zijn de afgelopen decennia steeds meer ingesteld geraakt op de auto, met bijvoorbeeld snelwegen en parkeerplaatsen. Dat heeft allerlei nadelen met zich meegebracht. De auto neemt veel ruimte in; steden hebben last van geluidoverlast en luchtvervuiling. Daarom hoor je juist in de steden een roep naar meer nabijheid van voorzieningen. En dat wordt geprojecteerd op het platteland, terwijl de geografie daar totaal anders is.

Zo te horen gaat het op het platteland dus eigenlijk best wel goed met de bereikbaarheid van voorzieningen. Zitten er toch nog ergens pijnpunten?
Dat het op het platteland zo goed gaat, is dus dankzij de auto. Maar die auto wringt steeds meer met doelstellingen rond sociale inclusie en de leefomgeving. Dat soort problemen valt in een stad relatief makkelijk op te lossen. Zo komt er in de steden steeds meer ruimte voor de fiets en het OV, en er zijn kwantitatief ook veel voorzieningen. Dus kun je de auto daar met relatief weinig verlies aan mogelijkheden weren. Op het platteland is dat niet zo. Als je daar, omwille van milieudoelstellingen en sociale-inclusiedoelstellingen, de autoafhankelijkheid wil terugdringen, betekent dat dat mensen veel minder mogelijkheden krijgen dan nu.

Luistert de politiek naar uw aanbevelingen?
Dat weet ik niet. Wat mijn onderzoek laat zien, is dat je je niet blind moet staren op zogenaamde objectieve data. Die vertellen je uiteindelijk weinig. Uit onderzoek naar de beleving kom je veel meer te weten over wat begrippen als “afstand” en “bereikbaarheid” voor mensen betekenen. Daar zou de politiek dan ook zijn oplossingsrichting op moeten baseren.

Hoe bent u bij uw onderzoek te werk gegaan?
Transportwetenschap is over het algemeen sterk kwantitatief; het vakgebied wordt gedomineerd door ingenieurs en economen. Voor mijn onderzoek wilde ik transport koppelen aan de beleving; dan heb je het over kwalitatief onderzoek. Ik wilde een brug slaan tussen de kwantitatieve en de kwalitatieve wereld. Dat betekent dat ik methodes nodig had die aan beide kanten aansluiten. Ik ben begonnen met een conceptueel hoofdstuk. Vervolgens heb ik vragenlijst-onderzoek gedaan; dat is in principe kwalitatief, maar het levert toch ook veel kwantitatieve gegevens op. Ten slotte heb ik kwalitatief onderzoek gedaan, om meer duiding te geven aan de cijfers die ik had gevonden. Het was dus een gemengde benadering die je vervolgens weer moet overstijgen om tot een afgerond verhaal te komen.

Wat betekent het winnen van de KHMW Van der Knaap Proefschriftprijs voor u?
Het mooiste van deze prijs vind ik dat een onafhankelijke club mensen mijn proefschrift bekeken heeft en het relevant vond. Dat geeft me veel voldoening. Het geeft me ook vertrouwen om deze lijn van onderzoek, die ik zelf bedacht heb, voort te zetten.

 

 

 

 

Scholieren uit Haarlem en omgeving winnen KHMW Profielwerkstukprijzen

Scholieren uit Haarlem en omgeving winnen KHMW Profielwerkstukprijzen

Op vrijdag 19 april werden in het Hodshonhuis, de zetel van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (KHMW), de KHMW Profielwerkstukprijzen uitgereikt. Sinds 2002 stelt de KHMW, het oudste geleerde genootschap van Nederland, jaarlijks twee prijzen van elk € 500,- beschikbaar voor de beste profielwerkstukken havo en vwo van scholen uit Haarlem en omgeving.

Dit jaar waren er 24 profielwerkstukken genomineerd, 15 voor het vwo en 9 voor de havo. De winnaars waren niet van tevoren bekendgemaakt, dus de spanning onder de deelnemende scholieren was groot. De aula van het monumentale achttiende-eeuwse stadspaleis aan het Spaarne was tot de laatste stoel gevuld met leerlingen, hun trotse ouders en andere genodigden.

De werkstukken zijn beoordeeld op onder andere originaliteit, creativiteit, probleemstelling, opbouw, leesbaarheid, vormgeving en de mate waarin het werkstuk vakoverstijgend is. De jury, bestaande uit drs. B.J. (Babs) van den Bergh (directeur Universiteiten van Nederland), drs. H. (Henk) de Jong (KHMW-bestuurslid en juryvoorzitter), jkvr. mr. P. (Pauline) van Lennep (oud-KHMW-bestuurslid), prof. dr. A.J.J. (Ton) Nijhuis (hoogleraar Duitslandstudiën UvA) en dr. J. (Jan) Spoelder (classicus), constateerde dat er dit jaar meer werkstukken ingeleverd zijn uit de alfahoek dan uit de bètahoek. De onderwerpen waren veelal gerelateerd aan actuele problemen; een groot aantal werkstukken ging over politiek-maatschappelijke kwesties.

Lees hier het juryrapport!

Na het voorlezen van het juryrapport, waarin alle inzendingen kort werden becommentarieerd, werden de winnaars bekend gemaakt.

Winnaars van de KHMW Profielwerkstukprijs havo 2024: Quinty Hoek, Esmee de Graaf en Suse de Graaf van het Castor College in Beverwijk tussen (links) Linda Hovius, ondervoorzitter KHMW, en (rechts) jurylid Pauline van Lennep

Voor de havo ging de eerste prijs naar Quinty Hoek, Esmee de Graaf en Suse de Graaf van het Castor College in Beverwijk. Zij schreven een werkstuk over depressie onder middelbare scholieren. Hun hoofdvraag luidde: ‘Hoe kan je het beste voorlichting geven aan mentoren en leerlingen over depressie in de bovenbouw op het Castor College?’.

Depressie komt veel voor onder middelbare scholieren, hebben de meiden ontdekt. In de bovenbouw zijn er gemiddeld in elke klas wel twee leerlingen die ermee worstelen. Mentoren weten vaak niet hoe ze leerlingen met depressieve klachten kunnen helpen, hebben ze gemerkt. ‘Het eerste wat belangrijk is’, zeggen ze, ‘is dat mentoren de signalen herkennen. Daarna kunnen ze de ouders of de teamleider inschakelen, of bijvoorbeeld het CJG, het Centrum voor Jeugd en Gezin.’ Ze zijn blij dat ze in het kader van hun onderzoek ook een presentatie konden houden voor het mentorenteam. Er werd goed naar hen geluisterd en ze konden ook de folder uitdelen waarin ze allerlei adviezen geven. ‘De mentoren beseften soms niet hoe groot het probleem was. Waarschijnlijk zullen ze er nu beter op letten.’

Winnaar van de KHMW Profielwerkstukprijs vwo 2024: Wessel Bartels van het Kaj Munk College in Hoofddorp

Voor het vwo ging de eerste prijs naar Wessel Bartels van het Kaj Munk College in Hoofddorp. Gebruikmakend van AI (artificial intelligence) en een 3D-printer heeft Wessel een bril ontworpen die blinde mensen kan helpen bij het uitvoeren van alledaagse taken als boodschappen doen. Met behulp van de door hem ontworpen bril met daarop een camera, krijgt de drager van de bril via een oortje informatie door over bijvoorbeeld artikelen in een supermarkt.

‘Het is nog een product in ontwikkeling’, zegt Wessel eerlijk. In het begin heeft hij veel tijd gestoken in het vertalen van de foto naar AI. Als deel van zijn onderzoek heeft Wessel een bezoek gebracht aan het MuZIEum in Nijmegen, een museum dat bezoekers informeert over het leven met een visuele handicap. Toen hij daar zijn plan uiteenzette, merkte hij al dat er veel belangstelling voor was. Hoewel hij trots is op wat hij gemaakt heeft en de eerste reacties positief zijn, is hij nog niet tevreden. Het cameraatje dat hij gebruikt heeft, bleek namelijk over onvoldoende denkvermogen te beschikken om alle opdrachten te verwerken. ‘Ik ga er in de vakantie nog even mee door, want ik vind het hartstikke leuk.’ De erkenning van de deskundige jury van de KHMW is natuurlijk een geweldige stimulans.

Bibi Remans en Mirthe Romijn van het Mendelcollege kregen voor hun werkstuk over koken met vluchtelingen een eervolle vermelding havo

De jury heeft ook nog twee eervolle vermeldingen toegekend. De eervolle vermelding in de categorie havo is voor Bibi Remans en Mirthe Romijn van het Haarlemse Mendelcollege, met het profielwerkstuk Haarlem aan tafel. Hoe kan de acceptatie tussen Haarlemmers en vluchtelingen worden bevorderd? Bibi en Mirthe zien het samen bereiden van recepten uit verschillende landen als een laagdrempelige en toegankelijke manier om culturele uitwisseling te bevorderen. De schrijfsters hebben met verschillende vluchtelingen gekookt terwijl zij hen intussen interviewden. Dit heeft geresulteerd in een prachtig kookboek met mooie foto’s.

‘De verhalen die de vluchtelingen vertelden, waren heel verschillend’, vertellen de meiden. ‘Sommigen waren getraumatiseerd en konden nauwelijks praten over wat ze hadden meegemaakt. Anderen waren juist heel open. We merkten dat er per land grote verschillen zijn. Wat leuk was, dat mensen ook vertelden hoe trots ze op hun land waren, en hoe goed ze in Nederland zijn opgevangen.’

Tot dusver hebben ze veertig exemplaren van hun kookboek laten drukken, vooral voor de vluchtelingen die eraan hebben meegewerkt. Maar ze zouden het natuurlijk leuk vinden om het boek verder te verspreiden, zodat iedereen de verhalen kan lezen en de recepten kan uitproberen. Want van een ding zijn ze overtuigd: samen koken en eten verbindt.

Silvester van Ieperen van het Stedelijk Gymnasium Haarlem kreeg de eervolle vermelding voor het vwo

Voor het vwo gaat de eervolle vermelding naar Silvester van Ieperen van het Stedelijk Gymnasium Haarlem. Hij schreef een profielwerkstuk over investeren in bitcoin. Hiervoor deed hij ook praktisch onderzoek om te kijken of het verstandig is om te investeren in bitcoin.

Zelf is hij zo’n anderhalf jaar geleden begonnen met investeren in bitcoin. ‘In het begin ging ik flink in de min, maar later ging het beter. Wat ik daarvan heb geleerd, is dat je je bij beleggen niet moet laten leiden door je gevoel. Mensen verwachten vaak dat hun belegging meteen meer waard wordt, en dan schrikken ze als ze de koers zien dalen. Maar dan moet je juist volhouden!’ Silvester is vast van plan om door te gaan met beleggen.

Na de bekendmaking van de winnaars, de prijsuitreiking en het maken van de groepsfoto van alle winnaars, hield Saskia Selen, directeur van de Nationale DenkTank, een voordracht over het werk van deze instelling. De middag werd afgesloten met een feestelijke receptie.

Foto's: Wardie Hellendoorn

Alle leerlingen die genomineerd zijn voor de KHMW Profielwerkstukprijzen zijn winnaars.

Floris Cohen, winnaar Langerhuizen Oeuvreprijs 2024: ‘Zonder historici zou de mythevorming het verleden helemaal overnemen’

In 2024 wordt de Langerhuizen Oeuvreprijs ex aequo toegekend aan professor Dennis Dieks voor de filosofie en aan professor Floris Cohen voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen. Prof. dr. H.F. (Floris) Cohen was tot 2019 bijzonder hoogleraar in de vergelijkende geschiedenis van de natuurwetenschap aan de Universiteit Utrecht. Bij het brede publiek is hij vooral bekend door zijn boek De herschepping van de wereld. Het ontstaan van de moderne natuurwetenschap verklaard uit 2007.

Floris Cohen

Floris Cohen / foto: Bob Bronshoff

Zoals de titel van dit boek laat zien, schuwt Cohen de grote verbanden niet. ‘Ik ben begonnen met overzichtelijke onderwerpen’, vertelt hij, ‘zoals bij mijn proefschrift over het streven naar vernieuwing van het socialisme in Nederland nu honderd jaar geleden. Tot op de bronnen toe bestuderen van een overzichtelijk onderwerp is de beste manier om het vak in je vingers te krijgen. Het detail télt; daardoor zie je waar de gaten zitten. Je moet alleen, als het even kan, niet in de microhistorie vast blijven zitten.’

Na zijn promotie in 1974 verruilde Cohen de politieke en sociaaleconomische geschiedenis voor de wetenschapsgeschiedenis. De vraag hoe de moderne natuurwetenschap ontstaan is, kreeg hem meer en meer in zijn greep. Hij begon ermee, een studie te maken van bestaande interpretaties en visies op die gebeurtenis. Geleidelijk aan begon zijn eigen kijk zich te vormen, en zo kwam het boek tot stand waarvan De herschepping van de wereld de Nederlandstalige popularisering is.

Cohen vindt de hedendaagse neiging van wetenschappers om zich zo veel mogelijk te specialiseren zowel betreurenswaardig als haast niet te vermijden. ‘Het heeft natuurlijk alles te maken met financiering’, zegt hij. ‘Maar ik heb wel medelijden met wie nu de universiteiten bevolken. Een combinatie van specialiseren en een brede aanpak lijkt me, als je er tenminste de kans toe krijgt en er de aanleg voor hebt, veruit het beste.’ 

Tegen de mythe-vorming
Gevraagd naar het belang van wetenschapsgeschiedenis stelt Cohen eerst een wedervraag. ‘Je moet beginnen met de vraag: waar is geschiedenis goed voor? Daar moet elke historicus voor zichzelf antwoord op geven.’
Zelf heeft hij zijn antwoord klaar. ‘Zonder vaklieden die kunnen vertellen hoe iets zich in het verleden heeft afgespeeld, krijgen mythe en legende de overhand’, zegt hij. Over het recente optreden van anti-vaxxers of klimaatsceptici laat hij zich maar liever niet uit. Het voorbeeld dat hij kiest, ligt iets verder van ons vandaan. In de aanloop naar de Joegoslavische Burgeroorlog van de jaren negentig gebruikte president Milošević de legendevorming rond de Slag op het Merelveld uit 1389, toen het Servische leger een nederlaag leed tegen het Ottomaanse Rijk, als middel bij zijn streven om de Joegoslavische federatie op te doeken en van Servië een afzonderlijke, etnisch homogene staat te maken. ‘Milošević’ ophitserij paste helemaal in wat historicus Eric Hobsbawm “the invention of tradition” heeft genoemd’, zegt Cohen. ‘Echt, er moeten vaklui rondlopen die mythe en een redelijke interpretatie van de bekende feiten uit elkaar weten te houden. Je kunt alleen maar hopen dat er naar ze geluisterd wordt. Maar als niemand de mythen en legenden met een beroep op de feiten kan tegenspreken, gaat het met een samenleving hoe dan ook mis. Dát is de rechtvaardiging.’

Wetenschappelijke Revolutie
Zo’n veertig jaar heeft Cohen gewijd aan de Wetenschappelijke Revolutie van de zeventiende eeuw. Hij verdiepte zich onder meer in het werk van Galilei, Kepler, Beeckman, Descartes, Christiaan Huygens en Newton.
‘In een tijdsbestek van net een eeuw ontstond het besef dat wij als mensen ons een geldig inzicht kunnen verwerven in fundamentele natuurwetten, én dat die nieuwe natuurkundige kennis ook nog eens praktisch toepasbaar is’, verduidelijkt hij. ‘Zo bleek het nu bijvoorbeeld mogelijk voor de opvarenden van een schip op de Atlantische Oceaan om met alle vereiste precisie te bepalen hoever het zich intussen verwijderd heeft van de meridiaan van Greenwich. Dat was een probleem waar alle zeevarende naties mee zaten, en koningen en regeringen hadden er letterlijk astronomische bedragen voor over om de oplossing te vinden. Of neem James Watt. Zonder een hele reeks vóór 1600 ondenkbare, modern-natuurwetenschappelijke inzichten had hij nooit de stoommachine uit kunnen vinden waarzonder de Industriële Revolutie, en daarmee onze moderne wereld, volstrekt ondenkbaar is.’

Intellectuele modes
Cohen staat erom bekend dat hij als wetenschapper de controverse niet uit de weg gaat. ‘Toen ik met mijn dissertatie bezig was, voerde onder sociaal-historici, en trouwens ook ver daarbuiten, het marxisme de boventoon’, vertelt hij. ‘Ik had met grote belangstelling Das Kapital en de complete Marx-Engels correspondentie gelezen, dus ik wist waar ik het over had, alleen, mijn sympathie had die leer niet. Dat heeft me meteen aan het begin van mijn loopbaan niet bepaald populair gemaakt. Het was mijn eerste kennismaking met modevorming onder intellectuelen, en ik merkte meer en meer hoe bepalend die kon zijn. Die ervaring heeft me meteen en voorgoed allergisch gemaakt voor wetenschappelijke modes. Trouwens, ergens in mijn DNA moet ik een gen hebben zitten dat me behoorlijk ongevoelig maakt voor gewoon maar meedoen. Toen in de jaren ’80 het wetenschapsrelativisme opkwam, heb ik er wel degelijk leerzame dingen van opgestoken, maar met de golf mee gaan zwemmen, nee hoor. En het is waar, daar heb ik inderdaad niet bedeesd of voorzichtig mijn mond over gehouden.’

In het Nederlands
Cohens geliefde is Marita Mathijsen, emeritus-hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, met wie hij nu achttien jaar samen is. Zij inspireerde hem tot het schrijven van De herschepping van de wereld, een boek dat in het Engels, Duits en Chinees is vertaald en dat in 2008 werd bekroond met de jaarlijkse Eurekaprijs voor wetenschapscommunicatie.

‘Schrijven voor een breed publiek is voor mij steeds belangrijker geworden’, zegt hij. ‘Toen we elkaar leerden kennen, zei Marita dat ze dat grote dikke boek van me niet ging lezen, ik moest er maar een Nederlandstalige samenvatting van maken, en de titel was De herschepping van de wereld. We spraken af dat zij elk hoofdstuk mee zou lezen en dat, als zij iets niet snapte, ik dat als zou opvatten als een teken dat ik die kwestie niet helder genoeg had uitgelegd. Meestal bleek dan dat ik een stap in mijn redenering onvoldoende had geëxpliciteerd.’

De verengelsing van het universitair onderwijs zit hem meer en meer dwars. ‘Toen eind jaren ’80 onderwijsminister Jo Ritzen voorstelde om voortaan alle colleges in het Engels te geven, heb ik er meteen een column aan gewijd. In veel bètavakken kan er goede reden zijn om de colleges in het Engels te geven. Maar in al die geheel of ten dele op eigen land betrokken vakgebieden in de sociale en de geesteswetenschappen? Nee, die moeten gewoon in onze eigen taal, net als dat elders op de aardbol toegaat, en wie van buiten komt, doet maar wat moeite om zich het Nederlands op het vereiste niveau eigen te maken. Zoals het nu gaat, zijn we op termijn bezig onze eigen taal om zeep te helpen. Want als wij die zelf niet meer spreken, wie gaat het dan voor ons doen?’