83e Haarlemse Voordracht: ‘Waarom Deo et Patriae? Geloof én wetenschap in de eerste jaren van de Hollandsche Maatschappij’

83e Haarlemse Voordracht: ‘Waarom Deo et Patriae? Geloof én wetenschap in de eerste jaren van de Hollandsche Maatschappij’

Op 25 april vond de jaarvergadering van de KHMW plaats. Bij deze gelegenheid hield prof. dr. Willem B. Drees, secretaris voor de geestes- en maatschappijwetenschappen KHMW, de 83e Haarlemse Voordracht onder de titel ‘Waarom Deo et Patriae? Geloof én wetenschap in de eerste jaren van de Hollandsche Maatschappij’.

Is de Hollandsche Maatschappij wel opgericht als een wetenschappelijk genootschap? Waarom is dan het devies Deo et Patriae, voor God en Vaderland? Wat waren eigenlijk de oorspronkelijke doelstelling en naam? Hoe waren geloof en wetenschap voor de eerste leden verweven? En is in onze tijd Deo et Patriae aanvaardbaar? Gevaarlijk of een onschuldig relict? Of kan het nog een positieve betekenis hebben?

Download hier de tekst van de 83e Haarlemse Voordracht.

 

Prof. dr. Willem B. Drees

Verslag Wim Drees Seminar voorjaar 2024: Zin en onzin van prudent begrotingsbeleid

Verslag Wim Drees Seminar voorjaar 2024: Zin en onzin van prudent begrotingsbeleid

Op dinsdag 23 april 2024 vond op de Haagse campus van de Universiteit Leiden de voorjaarseditie van het Wim Drees Seminar plaats. Aan deze bijeenkomst, die "Zin en onzin van prudent begrotingsbeleid" als thema had, werd meegewerkt door drs. Bas van den Dungen (SG ministerie van Financiën, voorzitter SBR), prof. dr. Arjan Lejour (hoogleraar belastingen en openbare financiën Fiscaal Instituut Tilburg University, projectleider belastingen bij het Centraal Planbureau) en dr. Vinzenz Ziesemer (oprichter en directeur van het Instituut voor Publieke Economie). Drs. Stephanie Holle (directeur Algemene Economische Politiek ministerie van Economische Zaken en Klimaat, lid SBR) trad als moderator op.

De Studiegroep Begrotingsruimte adviseert het nieuwe kabinet om 17 mld te bezuinigen. Zonder deze ‘koerscorrectie’ lopen overheidstekort en -schuld op tot boven de Europese normen en komt de rekening terecht bij toekomstige generaties. Tijdens het vorige kabinet leek alles door de lage rente met ‘gratis’ geld te financieren, maar die tijden zijn voorbij. Het CPB herhaalt de oproep in zijn laatste Centraal Economisch Plan. We kunnen niet alle problemen oplossen met geld, aldus het CPB. De overheid moet scherpere keuzes maken, meer hervormen en vaker normeren en beprijzen.

Boekhoudkundig geneuzel of een terechte noodklok? In hoeverre schuurt het SBR-advies met de verkiezingsbeloften van de formerende partijen? Welke beloften zijn wel en niet haalbaar? Gaat de overheid door met procyclisch beleid en wat is het effect hiervan? En hoe verhoudt zich dit tot het vergroten van structurele groei en brede welvaart?

De middag kon zich, met ca. 200 bezoekers, verheugen in grote belangstelling. Op deze pagina vindt u een verslag van de bijeenkomst (met dank aan Maarten de Lange van AEP/EZK), een video-opname, de PowerPoint van prof. Lejour en enkele foto's.

Verslag Wim Drees Seminar 23 april 2024 door Maarten de Lange van AEP/EZK
PPT Bas van der Dungen
PPT Arjen Lejour

 

 

 

 

 

Janna de Boer, winnares KHMW Proefschriftprijs Interdisciplinariteit: ‘In de onderzoekswereld moet je je eigen interesses volgen’

Janna de Boer is psychiater én linguïst. Daarnaast heeft ze zich al in een vroeg stadium verdiept in de toepassingsmogelijkheden van artificial intelligence (AI). In haar proefschrift Voices beschrijft ze hoe taalanalyse en automatische spraakanalyses ingezet kunnen worden om de psychiatrie te ondersteunen.

Janna de Boer

Op de middelbaar school twijfelde Janna de Boer al tussen geneeskunde en taalwetenschap. Het werd geneeskunde, want ze wilde psychiater worden. Maar toen ze in het tweede jaar keuzevakken erbij mochten nemen, zag ze haar kans. Ze volgde steeds meer colleges bij taalwetenschap, en onderbrak haar geneeskundestudie zelfs een tijdje om zich volledig toe te leggen op de taalwetenschap. Het was hard werken, maar ze merkte dat de twee studies elk een andere dynamiek hadden, waardoor ze goed te combineren vielen. Vanuit de opleidingen kreeg ze alle medewerking, waar ze erg dankbaar voor is.
‘Ik was wel bang dat ik, als de ene studie klaar was en de andere nog niet, meer collegegeld zou moeten gaan betalen, omdat de overheid maar een studie subsidieert. Maar zolang je beide studies ongeveer gelijktijdig afrondt, kan het. Dat heb ik gedaan.’
Achteraf is ze blij met het pad dat ze gekozen heeft. ‘In de onderzoekswereld moet je je eigen interesses volgen, want zonder intrinsieke motivatie is het moeilijk volhouden.’
Aanvankelijk zag De Boer geneeskunde en taalwetenschap als twee vakken die niets met elkaar te maken hadden. ‘Pas aan het begin van mijn PhD, toen ik daarnaast begon aan mijn master taalwetenschap, begonnen de mogelijkheden me echt duidelijk te worden. Daardoor kon ik mijn master taalwetenschap toepassen op het onderwerp van mijn PhD.’ Inmiddels wordt ze wereldwijd beschouwd als een zeldzame expert op het gebied van psychiatrie en taal.

‘Ik hoor continu baby’s huilen’
Janna de Boers proefschrift gaat gedeeltelijk over auditieve verbale hallucinaties – of ‘stemmen horen’, in lekentermen. ‘Dat wil zeggen dat mensen stemmen horen die er in de werkelijkheid niet zijn’, legt De Boer uit. ‘Ze horen stemmen zonder dat daar een externe bron voor is.’
Het verschijnsel wordt vooral geassocieerd met psychose en stoornissen op het schizofreniespectrum. Maar ook bij gezonde mensen komen ze veel voor, weet De Boer. ‘Er zijn best veel mensen die wel eens een hallucinatie hebben. Ze horen bijvoorbeeld hun naam, terwijl er eigenlijk niets is. Ik heb zelf twee jonge kinderen en nu hoor ik continu mijn kinderen huilen, ook als ze in werkelijkheid stil zijn. Ook bij kinderen komt stemmen horen veel voor, en mensen die wel eens drugs gebruikt hebben, zullen het allemaal herkennen. Over hoe vaak auditieve verbale hallucinaties voorkomen en hoelang ze duren, bestaat veel variatie in de onderzoeken die daarnaar gedaan zijn. Het lijkt een soort spectrum te zijn. Sommige mensen zijn er gevoeliger voor dan andere. Auditieve verbale hallucinaties zijn dus algemener dan we denken en hoeven lang niet altijd angstaanjagend te zijn.’

Hallucinatie en onderzoek
Voor haar onderzoek baseerde De Boer zich op bestaande opnames waarop mensen gevraagd werden om, terwijl ze stemmen hoorden, deze stemmen hardop te herhalen.
‘Het is lastig om in een onderzoekssetting hallucinaties vast te leggen’, vertelt ze. ‘Het gaat om een kleine groep mensen en ze moeten precies op dat moment een hallucinatie hebben. We hadden als criterium dat mensen minstens een keer per dag hallucinaties moesten hebben. Maar als onderzoeker kun je er niet de hele dag naast zitten wachten, dus je werkt met een selectie van mensen die heel erg vaak hallucinaties hebben, zodat je de kans hebt dat je die ook echt vangt.’ Voor haar proefschrift heeft De Boer opnames getranscribeerd en vervolgens taalkundig geanalyseerd. Hieruit bleek dat mensen die stemmen horen in het kader van een psychose vaak kortere zinnen horen, met een meer negatieve inhoud, dan mensen die stemmen horen zonder dat ze een psychose hebben.

Taalpatronen herkennen
Daarnaast heeft De Boer spraakopnames geanalyseerd van de ‘spontane’ spraak van patiënten die een schizofreniespectrumstoornis hebben. Op basis van deze analyses kan ze een onderscheid maken tussen mensen die een psychose hebben doorgemaakt, en gezonde controles.
Uit de analyses blijkt dat mensen met een psychose over het algemeen langzamer praten, meer pauzeren en minder variatie laten zien in toonhoogtepatronen. Daarnaast heeft De Boer gekeken naar de coherentie: de samenhang tussen woorden en zinnen. ‘Bij mensen met een psychose zie je dat de samenhang wat losser wordt, ze gaan meer associatief praten. Of ze geven een antwoord dat je niet helemaal verwacht. Dit soort gegevens probeer ik te kwantificeren en te gaan herkennen.’

Artificial intelligence
Voor de analyse kon De Boer gebruikmaken van een technologie die sterk in opkomst is: artificial intelligence. ‘Toen ik aan mijn onderzoek begon, bestond dit vakgebied eigenlijk nog niet. Wij waren echte pioniers. Je had wereldwijd hooguit een paar onderzoeksgroepen die ermee bezig waren. Alles stond nog in de kinderschoenen. Nu is AI booming, vooral dankzij het wereldwijde succes van ChatGPT. Het leuke is dat je ziet dat het vakgebied enorm in beweging is. De populariteit van met name ChatGPT maakt het makkelijker je onderzoek aan de man te brengen. Mensen snappen eerder waar je mee bezig bent. Ook studenten zijn sneller geïnteresseerd.’

Vervolgonderzoek
Onlangs verwierf de onderzoeksgroep waar De Boer deel van uitmaakt twee mooie Europese subsidies die haar en haar onderzoeksteam in staat stellen het onderzoek de komende jaren voort te zetten. Voor dit onderzoek willen ze mensen die een psychose hebben doorgemaakt over langere tijd volgen, waarbij wekelijks spraaksamples opgenomen worden.
‘Daarmee willen we gaan voorspellen wie er een terugval krijgt en wie niet. Mensen die een psychose hebben doorgemaakt, lopen risico op herhaling. Ze moeten medicatie gebruiken om nieuwe psychoses te voorkomen. Maar die medicijnen hebben forse bijwerkingen. Daarom stoppen mensen er vaak mee, of ze bouwen het af. En dan krijgen ze een terugval. Als we beter in staat zouden zijn een terugval te herkennen voordat die plaatsvindt, is het misschien mogelijk mensen niet voortdurend medicatie te laten nemen, of de behandeling alleen op bepaalde momenten te intensifiëren. Dan is het niet langer nodig ze voortdurend een hoge dosis medicatie te geven terwijl ze misschien nooit meer een psychose krijgen.’

David de Boer, winnaar van de Dirk Jacob Veegens Prijs 2024: “Mijn onderzoek laat zien wat het belang is van mediaverslaggeving tijdens humanitaire crises”

In 2024 gaat de Dirk Jacob Veegens Prijs naar historicus David de Boer, voor zijn studie The Early Modern Dutch Press in an Age of Religious Persecution. The Making of Humanitarianism. Dit boek, dat in 2023 bij Oxford University Press verscheen, is de handelseditie van het proefschrift waarop De Boer in 2019 in cotutelle aan de Universiteit Leiden en de Universiteit van Konstanz promoveerde.

Wat heeft u onderzocht?
Ik heb onderzoek gedaan naar hoe mensen in de zeventiende en achttiende eeuw voor het eerst de pers zijn gaan gebruiken om zich uit te spreken tegen religieuze vervolging.
Wanneer er ergens massaal staatsgeweld plaatsvindt – neem Gaza, Darfoer of Xinjiang, de Chinese regio waar de meeste Oeigoeren wonen – is het voor de mensen daar een kwestie van leven of dood dat ze hun situatie internationaal zichtbaar maken. Internationale media-aandacht vergroot de kans op humanitaire steun, en de kans dat andere landen diplomatieke druk gaan uitoefenen of, in extreme gevallen, zelfs militair interveniëren.
De pers is voor vervolgde minderheden dus een belangrijk middel om terug te vechten. Ik heb onderzocht hoe dat is ontstaan.

Welke casussen heeft u onderzocht?
In de zeventiende eeuw ontdekten vervolgde religieuze minderheden voor het eerst dat de pers een machtig wapen kon zijn om internationale zichtbaarheid te creëren en mensen in het buitenland voor hun zaak te mobiliseren.
De vervolgingen die ik heb onderzocht, vonden plaats in verschillende delen van Europa. Het eerste hoofdstuk gaat over de Waldenzen in Noord-Italië, daarna volgen er meerdere hoofdstukken over de Hugenoten in Frankrijk, en tot slot zijn er nog twee casussen over vervolgde protestanten in Pools Pruisen en vervolgde joden in Praag. Al deze groepen probeerden in meer of mindere mate in de Nederlandse Republiek publiciteit te genereren. De Republiek was in die tijd dé nieuwshub van Europa. Nieuws dat daar gepubliceerd werd, had ook een functie elders in Europa.

Kunt u er een casus uitlichten?
De Waldenzen uit Noord-Italië waren een van de eerste groepen vluchtelingen die ontdekten dat ze de pers op deze manier konden inzetten. De valleien in de Alpen waar ze woonden, behoorden aan de katholieke hertog van Savoye. Hij wilde in zijn hertogdom uniformiteit van godsdienst, en eiste dat de Waldenzen hun valleien zouden verlaten. Toen ze daar geen gehoor aan gaven, vond er een massaslachting plaats, waarbij ongeveer 2000 Waldenzen door huurlingen werden omgebracht.
De overlevenden vluchtten en zochten een manier om terug te slaan. Een van de belangrijkste manieren waarop ze dit deden, was getuigenverklaringen verzamelen waarin uitgebreid werd verteld wat er was voorgevallen. Met die getuigenverklaringen stuurden ze gezanten naar de verschillende hoven in Europa om aandacht te vragen voor hun zaak. De getuigenverklaringen werden ook gepubliceerd. Slechts enkele weken na dat bloedbad van april 1655 circuleerden er in de Republiek al verschillende pamfletten op basis van de getuigenverklaringen van de Waldenzen.
Die pamfletten brachten in de Republiek veel teweeg. De Staten-Generaal kondigden een nationale gebedsdag af waarop in alle kerken voor de Waldenzen gebeden moest worden. Er werden collectes georganiseerd waarbij enorme bedragen werden opgehaald om de overlevenden te steunen. De Republiek zette zich ook diplomatiek in. De Staten-Generaal stuurden een afgevaardigde naar de regio om politieke druk uit te oefenen op de hertog van Savoye. Er vonden zelfs gesprekken tussen Engeland en de Republiek plaats over de mogelijkheid van militaire interventie, maar zo ver is het niet gekomen. De solidariteit met de Waldenzen leidde in de Republiek trouwens ook tot spanningen tussen protestanten en katholieken. Toen vormden zich ook al kampen, net als je nu met betrekking tot Israël en Gaza ziet.

Vallen er lessen uit het verleden te trekken?
Wat je in de zeventiende eeuw al ziet opkomen, is dat mensen gaan zoeken naar argumenten om zo veel mogelijk mensen aan hun kant te krijgen. Ze ontwikkelden bijvoorbeeld het argument “want we zijn toch allemaal mensen”. Dat idee van menselijkheid is vandaag de dag nog steeds hét argument om door alle politieke discussies heen te breken. Maar tegelijkertijd zie je dat mensen dat argument vrijwel alleen gebruikten als er mensen vervolgd werden die op ze leken. Protestanten gingen zich pas druk maken over vervolgde mensen in het buitenland als dat ook protestanten waren, terwijl je zou verwachten dat het argument van menselijkheid voor iederéén geldt.
Die dynamiek zijn we nooit kwijtgeraakt. We gebruiken het argument van menselijkheid, maar zijn selectief in de momenten waarop we dat wel en niet inzetten. Zo is er op dit moment veel aandacht voor Gaza, maar bijna geen aandacht voor Noord-Darfoer. Daar voltrekt zich een humanitaire catastrofe die minstens zo groot dreigt te worden. Een gebrek aan internationale aandacht werkt dat in de hand. Zonder pottenkijkers hebben mensenrechtenschenders alle ruimte.
Mijn onderzoek laat zien wat het belang van mediaverslaggeving tijdens dit soort humanitaire crises is. Net als in de zeventiende eeuw willen vervolgende staten vandaag nog steeds dat de buitenlandse pers stil blijft, omdat je mensen het makkelijkst kunt vervolgen als daar geen internationale aandacht voor is.

Kijkt u door dit onderzoek met andere ogen met de media van vandaag?
Ik denk dat de media vaker op deze dynamiek zouden kunnen wijzen. We gebruiken allemaal humanitair taalgebruik. Maar waarom is er zoveel aandacht voor Gaza en zo weinig voor Noord-Darfoer? Dat komt doordat mensen zich sterk met de Palestijnen of Israëliërs identificeren, terwijl die identificatie er bij Darfoer niet is. Ondanks ons geloof in gedeelde menselijkheid blijft identificatie met specifieke groepen dus heel bepalend. Misschien zouden journalisten daar meer tegenwicht aan moeten proberen te bieden.

Welke bronnen heeft u voor uw onderzoek gebruikt?
De ruggengraat van de historische bronnen die ik gebruikt heb zijn digitaal beschikbaar, via Dutch Pamflets Online. Die online beschikbaarheid heeft voor- en nadelen. Je kunt alles op je eigen computer bekijken en het is een enorme zegen dat je tegenwoordig veel sneller door allerlei materiaal heen kunt gaan. Maar de historische sensatie die je krijgt van de fysieke bron gaat verloren. Als je af en toe weer eens een pamflet in handen hebt, zie je hoe groot of klein zo’n ding nu eigenlijk is. Hoe voelt het? Je krijgt dan een beter gevoel voor hoe zo’n document destijds functioneerde.

U bent via een cotutelle zowel in Leiden als in Konstanz gepromoveerd. Waarom?
In Konstanz liep een project over de rol van media in opstanden in de vroegmoderne tijd en daar was ruimte om een eigen onderzoeksidee te ontwikkelen. Gaandeweg kwam ik erachter dat de Republiek een interessante casus kon zijn. Dat was in de vroegmoderne tijd hét media power house van Europa. Thematisch was ik in Konstanz op mijn plek, maar er was weinig kennis over Nederlandse geschiedenis. Daarom leek het me een goed idee er een Nederlandse universiteit bij te betrekken. In Leiden werd ik begeleid door Judith Pollmann, een van de grote kenners van de Nederlandse vroegmoderne geschiedenis. Een cotutelle houdt in dat beide universiteiten op gelijkwaardig niveau de verantwoording voor een proefschrift nemen.

De handelseditie van uw proefschrift is verschenen bij Oxford University Press. Niet slecht!
Ik ben heel blij dat Oxford University Press mijn eerste monografie wilde publiceren, en door financiering van NWO zelfs in open access. Als zo’n boek bij een academische uitgeverij verschijnt, is het gewoonlijk heel duur, wat betekent dat mensen die niet verbonden zijn aan rijke instellingen zoals Nederlandse universiteiten, er geen toegang toe hebben. Dankzij open access is mijn boek voor iedereen gratis leesbaar. Het is prachtig dat Nederlandse universiteiten er steeds meer naartoe bewegen dat alle onderzoeksresultaten in open access gepubliceerd worden. 

Felix Pot, winnaar KHMW Van der Knaap Proefschriftprijs 2024: “Het gaat goed met het platteland, dankzij de auto”

De KHMW Van der Knaap Proefschriftprijs 2024 is toegekend aan dr. F.J. (Felix) Pot. Na studies Economische geografie in Groningen en Transport, infrastructuur en logistiek in Delft promoveerde Pot op 7 september 2023 aan de Rijksuniversiteit Groningen op een proefschrift getiteld The Extra Mile. Perceived Accessibility in Rural Areas.

Felix Pot

Wat is het verschil tussen de bereikbaarheid van de voorzieningen op het platteland en de beleving van deze bereikbaarheid?
Er wordt vaak gesproken over de “kloof” tussen stad en platteland. Dan wordt er gezegd dat de kwaliteit van leven op het platteland alleen maar achteruitgaat. Dat alles daar wegtrekt en dat we daar iets aan moeten doen. De bussen moeten terug! De voorzieningen moeten terug!
Maar je kunt er ook anders naar kijken. Je kunt je afvragen hoe erg mensen het eigenlijk vinden dat er zo’n kloof bestaat. Dus dat ben ik gaan vragen.
Afgemeten aan het aantal voorzieningen, bleken de verschillen tussen stad en platteland inderdaad erg groot. Maar dat gold niet voor het verschil in beleving. Mensen op het platteland bleken net zo tevreden over de bereikbaarheid van voorzieningen als in de stad. Dat was verrassend, maar het leverde ook inzicht op in hoe je met die kloof kunt omgaan, hoe je die beoordeelt. Misschien leidt dat dan ook wel tot andere oplossingen dan alleen maar dat “alle bussen terug”.
Dat mensen op het platteland net zo tevreden zijn als in de stad is vooral dankzij de auto. De auto zorgt ervoor dat veel voorzieningen uit het dorp wegtrekken. Mensen zijn mobieler geworden, dus ze kunnen verderop voorzieningen bezoeken. Maar dat doen ze alleen als de voorzieningen verderop meer te bieden hebben. En dat is ook zo.
Vergelijk het maar met de situatie van 1950, toen elk dorp een bakker, een slager, een buurtsuper en een melkboer had. De meeste mensen zijn erop vooruitgegaan sinds de intrede van de auto, de schaalvergroting en de concentratie van voorzieningen. Dat zie je terug in de belevingscijfers.
Het nadeel is dat zo’n autogerichte maatschappij, die voor de meeste mensen beter uitpakt dan de situatie uit 1950, ook mensen uitsluit. Je hebt namelijk wel een auto nodig! Dat sluit mensen uit die niet kunnen rijden, of die te weinig geld hebben om te kunnen rijden. Daar komt bij dat de auto niet het meest milieuvriendelijke vervoermiddel is.

Is dat een stadse manier van denken, dat idee dat alles op loopafstand moet zijn?
Lokale bereikbaarheid is in de recente stadsplanning inderdaad een belangrijk concept. Steden zijn de afgelopen decennia steeds meer ingesteld geraakt op de auto, met bijvoorbeeld snelwegen en parkeerplaatsen. Dat heeft allerlei nadelen met zich meegebracht. De auto neemt veel ruimte in; steden hebben last van geluidoverlast en luchtvervuiling. Daarom hoor je juist in de steden een roep naar meer nabijheid van voorzieningen. En dat wordt geprojecteerd op het platteland, terwijl de geografie daar totaal anders is.

Zo te horen gaat het op het platteland dus eigenlijk best wel goed met de bereikbaarheid van voorzieningen. Zitten er toch nog ergens pijnpunten?
Dat het op het platteland zo goed gaat, is dus dankzij de auto. Maar die auto wringt steeds meer met doelstellingen rond sociale inclusie en de leefomgeving. Dat soort problemen valt in een stad relatief makkelijk op te lossen. Zo komt er in de steden steeds meer ruimte voor de fiets en het OV, en er zijn kwantitatief ook veel voorzieningen. Dus kun je de auto daar met relatief weinig verlies aan mogelijkheden weren. Op het platteland is dat niet zo. Als je daar, omwille van milieudoelstellingen en sociale-inclusiedoelstellingen, de autoafhankelijkheid wil terugdringen, betekent dat dat mensen veel minder mogelijkheden krijgen dan nu.

Luistert de politiek naar uw aanbevelingen?
Dat weet ik niet. Wat mijn onderzoek laat zien, is dat je je niet blind moet staren op zogenaamde objectieve data. Die vertellen je uiteindelijk weinig. Uit onderzoek naar de beleving kom je veel meer te weten over wat begrippen als “afstand” en “bereikbaarheid” voor mensen betekenen. Daar zou de politiek dan ook zijn oplossingsrichting op moeten baseren.

Hoe bent u bij uw onderzoek te werk gegaan?
Transportwetenschap is over het algemeen sterk kwantitatief; het vakgebied wordt gedomineerd door ingenieurs en economen. Voor mijn onderzoek wilde ik transport koppelen aan de beleving; dan heb je het over kwalitatief onderzoek. Ik wilde een brug slaan tussen de kwantitatieve en de kwalitatieve wereld. Dat betekent dat ik methodes nodig had die aan beide kanten aansluiten. Ik ben begonnen met een conceptueel hoofdstuk. Vervolgens heb ik vragenlijst-onderzoek gedaan; dat is in principe kwalitatief, maar het levert toch ook veel kwantitatieve gegevens op. Ten slotte heb ik kwalitatief onderzoek gedaan, om meer duiding te geven aan de cijfers die ik had gevonden. Het was dus een gemengde benadering die je vervolgens weer moet overstijgen om tot een afgerond verhaal te komen.

Wat betekent het winnen van de KHMW Van der Knaap Proefschriftprijs voor u?
Het mooiste van deze prijs vind ik dat een onafhankelijke club mensen mijn proefschrift bekeken heeft en het relevant vond. Dat geeft me veel voldoening. Het geeft me ook vertrouwen om deze lijn van onderzoek, die ik zelf bedacht heb, voort te zetten.