Winnares KHMW Keetje Hodshon Proefschriftprijs voor de Geesteswetenschappen 2025: “Nieuwsdiversiteit is cruciaal voor onze democratie”

Winnares KHMW Keetje Hodshon Proefschriftprijs voor de Geesteswetenschappen 2025: “Nieuwsdiversiteit is cruciaal voor onze democratie”

De KHMW Keetje Hodshon Proefschriftprijs voor de Geesteswetenschappen 2025 gaat naar dr. Felicia Loecherbach. Zij promoveerde op 6 juni 2023 aan de Vrije Universiteit Amsterdam op het proefschrift Diversity of News Consumption in a Digital Information Environment. In dit interview vertelt ze over haar academische reis, het belang van divers nieuwsaanbod en hoe algoritmes ons mediagedrag beïnvloeden.

Felicia Loecherbach / Foto: Pop UP Portraits.nl

Wat is de kern van je proefschrift?
Ik onderzocht hoe nieuwsdiversiteit er vandaag de dag uitziet: hoe kunnen we het meten en hoe beïnvloeden fragmentatie en personalisatie van media ons nieuwsaanbod? Mijn doel was om wetenschappelijke methoden te ontwikkelen die helpen bepalen wat mensen te zien krijgen – en wat niet.

Je bent je studie begonnen in Duitsland. Wat bracht je naar Nederland?
Tijdens mijn studie communicatiewetenschap en filosofie in Erfurt raakte ik geïnteresseerd in politieke communicatie en nieuws, en in 2016 vond ik een researchmaster aan de Universiteit van Amsterdam die precies aansloot. De master was kleinschalig, Engelstalig en internationaal – dat maakte de overstap makkelijk. Ik voelde me hier al snel thuis. Hoewel je in Amsterdam overal met Engels terecht kunt, vond ik het belangrijk om Nederlands te leren, zodat ik het Nederlandse nieuws kon volgen, en aansluiting kon vinden bij de samenleving.

Hoe ervoer je het Nederlandse medialandschap toen je hier kwam?
Er zijn veel verschillende kranten, dus het lijkt alsof er volop keuze is. Maar bij nader inzien komt het aanbod van slechts een paar grote mediabedrijven. Op radio en televisie vind ik met name de publieke omroep sterk. Al behoor ik zelf tot een generatie die nauwelijks nog lineaire tv kijkt; ik gebruik andere kanalen om het nieuws te volgen.

Na je masterstudie aan de UvA ben je voor je promotie naar de VU overgestapt. Nu ben je weer terug aan de UvA. Hoe zie je de ontwikkeling van je vakgebied?
In Duitsland wordt communicatiewetenschap nog vooral in het Duits gegeven, wat de internationale uitwisseling beperkt. Amsterdam is hét centrum voor politieke communicatie, zeker aan de UvA en de VU. We werken nauw samen met juristen, informatici en dataspecialisten. Die multidisciplinaire benadering is nodig, want de manier waarop we communiceren, is de laatste 10 tot 15 jaar ingrijpend veranderd. Vroeger kon je mediagebruik meten met een simpele vragenlijst. Maar probeer maar eens na te vertellen wat je het afgelopen uur allemaal op je telefoon hebt gedaan! Tegenwoordig heb je digitale methodes nodig om het mediagebruik écht te begrijpen.

Waarom is nieuwsdiversiteit zo belangrijk?
Diversiteit klinkt abstract, maar raakt aan de kern van veel maatschappelijke vraagstukken. Polarisatie en desinformatie hebben alles te maken met informatievoorziening. Wie bepaalt eigenlijk wat jij te zien krijgt? In het tijdperk van de massamedia las iedereen dezelfde krant en keek iedereen naar dezelfde programma’s. Er waren wel verschillen, maar toch had iedereen min of meer hetzelfde idee van wat belangrijk is. Het nieuwsaanbod en de opvattingen raken steeds meer gefragmenteerd. Als wetenschapper wil ik vaststellen wat mensen te zien krijgen en hoe dit aanbod beïnvloed wordt door algoritmen.

Je koppelt diversiteit in de media ook aan het recht en aan democratie. Hoe zit dat precies?
Diversiteit is een groot en complex begrip. Om te bepalen wat wenselijke diversiteit in het medialandschap is, moet je eerst weten welke vorm van democratie je wilt bevorderen. Is het de bedoeling dat de media een afspiegeling zijn van de machtsverhoudingen in het parlement, of moeten ze juist een tegenwicht bieden door ongehoorde stemmen ruimte te geven? Die vragen raken aan fundamentele keuzes over hoe we onze samenleving willen inrichten.

In welke jaren heb je je onderzoek verricht, en welke maatschappelijke ontwikkelingen speelden er toen?
Mijn onderzoek liep van 2018 tot 2022, dus corona speelde een grote rol. In het begin van de pandemie zochten mensen massaal naar nieuws – dat was opvallend. Maar dat effect was tijdelijk. Na een paar weken zochten velen juist afleiding. De behoefte aan betrouwbare informatie werd heel zichtbaar, bijvoorbeeld bij de persconferenties. Zulke gezamenlijke mediagebeurtenissen zie je alleen in crisistijd.

Je deed ook onderzoek naar het effect van algoritmes. Moeten we ons zorgen maken?
Toen ik mijn onderzoek deed, viel het effect van algoritmes op nieuwsdiversiteit nog mee. Zeker hier in Nederland, waar media nog terughoudend zijn met algoritmisch personaliseren. Maar dat verandert snel. Denk aan de opkomst van AI-samenvattingen in zoekmachines, of het gebruik van chatbots voor nieuwsconsumptie.

Een van mijn deelstudies liet zien dat mensen die geïnteresseerd zijn in diversiteit bewust verschillende bronnen opzoeken. Maar wie minder gemotiveerd of gewoon moe is, kiest eerder voor gemak – of slaat nieuws helemaal over. Voor het experiment bouwde ik een eigen nieuwswebsite, waarbij in één groep de deelnemers de website zelf konden aanpassen en in een andere groep een algoritme hetzelfde deed. Daardoor kon ik zien dat de verschillen tussen mensen groter zijn als ze zelf hun keuzes maken. Wie hoger opgeleid is of gewend is om zich met politiek en maatschappij bezig te houden, weet het nieuwsaanbod optimaal te benutten. Maar wie dat minder gewend is, kiest eerder voor makkelijke, oppervlakkige informatie.

Wat als straks iedereen zijn nieuws via één tool krijgt? We weten nog niet hoe ver dat zal gaan, maar het is belangrijk om dat kritisch te volgen.

Je werkt ook met datadonaties. Wat houdt dat in?
Als onderzoekers willen we op een ethische manier inzicht krijgen in het online gedrag van mensen. Technisch gezien kun je gebruikersdata wel ‘tracken’, maar dat is ongewenst – je hebt het vertrouwen van je deelnemers nodig. Daarom combineren we vragenlijsten met gegevens die mensen vrijwillig met ons delen. In een van mijn deelstudies vroegen we deelnemers hun browsergeschiedenis op te halen, zodat we konden analyseren wat ze online deden. Kregen ze bijvoorbeeld misinformatie te zien? En in hoeverre werd hun nieuwsaanbod beïnvloed door algoritmes? Veel sociale media houden hun data gesloten voor onderzoekers, maar gebruikers kunnen hun eigen gegevens opvragen. Als zij bereid zijn een deel daarvan met ons te delen, levert dat waardevolle inzichten op. Zonder die datadonaties blijft het effect van algoritmes en werkelijk mediagedrag grotendeels een black box.

Zijn mensen bereid zulke data te delen?
Dat is een uitdaging. Je hebt mensen nodig die de wetenschap vertrouwen én technisch handig zijn. Op Lowlands Science bijvoorbeeld voerden we gesprekken op het festival zelf en verzamelden we ter plekke data. Dat werkte goed. Maar het blijft lastig om een brede groep te bereiken. Daarom benaderen we mensen het liefst in een natuurlijke omgeving, bijvoorbeeld op een festival, in een museum of zelfs op het station. We willen deelnemers ook iets teruggeven – inzichten over hun eigen gedrag, zodat het ook voor hen de moeite waard is.

Je hebt een achtergrond in filosofie en communicatie, maar bouwde inmiddels ook al een applicatie. Hoe ging dat?
Filosofie heeft me geleerd logisch te denken, en dat is ook de basis van programmeren. Tijdens mijn master volgde ik een inleiding programmeren en raakte ik enthousiast. Nu geef ik zelf programmeerlessen en merk ik dat studenten het ook leuk vinden. Het fijne aan programmeren is dat je direct resultaat ziet. Iets werkt – of niet. En als het werkt, voelt dat als een overwinning.

Je organiseert ook hackathons. Wat is daar het leuke aan?
Een hackathon is intensief en creatief. Je werkt met verschillende groepen aan een gezamenlijk probleem, vaak in competitieverband. Het stimuleert samenwerking en nieuwe ideeën. Soms brengt iemand een dataset mee, een ander komt met een interessant perspectief – en zo ontstaan er weer nieuwe projecten.

Heb je tips voor hoe gewone burgers met nieuws om kunnen gaan?
Zeker. Ten eerste: besef dat achter elk nieuwsbericht journalisten zitten die veel werk verrichten. Dat verdient erkenning – en steun. Sta ook af en toe stil bij hoe je nieuws tot je neemt. Komt het vooral via sociale media binnen? En wat doet dat met je kijk op de wereld? Wees kritisch én nieuwsgierig. Het kost tijd, maar het geeft je ook grip, agency. En dan wordt het ook heel leuk - dat kan ik als nieuwsjunkie beamen. 

David de Boer, winnaar van de Dirk Jacob Veegens Prijs 2024: “Mijn onderzoek laat zien wat het belang is van mediaverslaggeving tijdens humanitaire crises”

In 2024 gaat de Dirk Jacob Veegens Prijs naar historicus David de Boer, voor zijn studie The Early Modern Dutch Press in an Age of Religious Persecution. The Making of Humanitarianism. Dit boek, dat in 2023 bij Oxford University Press verscheen, is de handelseditie van het proefschrift waarop De Boer in 2019 in cotutelle aan de Universiteit Leiden en de Universiteit van Konstanz promoveerde.

Wat heeft u onderzocht?
Ik heb onderzoek gedaan naar hoe mensen in de zeventiende en achttiende eeuw voor het eerst de pers zijn gaan gebruiken om zich uit te spreken tegen religieuze vervolging.
Wanneer er ergens massaal staatsgeweld plaatsvindt – neem Gaza, Darfoer of Xinjiang, de Chinese regio waar de meeste Oeigoeren wonen – is het voor de mensen daar een kwestie van leven of dood dat ze hun situatie internationaal zichtbaar maken. Internationale media-aandacht vergroot de kans op humanitaire steun, en de kans dat andere landen diplomatieke druk gaan uitoefenen of, in extreme gevallen, zelfs militair interveniëren.
De pers is voor vervolgde minderheden dus een belangrijk middel om terug te vechten. Ik heb onderzocht hoe dat is ontstaan.

Welke casussen heeft u onderzocht?
In de zeventiende eeuw ontdekten vervolgde religieuze minderheden voor het eerst dat de pers een machtig wapen kon zijn om internationale zichtbaarheid te creëren en mensen in het buitenland voor hun zaak te mobiliseren.
De vervolgingen die ik heb onderzocht, vonden plaats in verschillende delen van Europa. Het eerste hoofdstuk gaat over de Waldenzen in Noord-Italië, daarna volgen er meerdere hoofdstukken over de Hugenoten in Frankrijk, en tot slot zijn er nog twee casussen over vervolgde protestanten in Pools Pruisen en vervolgde joden in Praag. Al deze groepen probeerden in meer of mindere mate in de Nederlandse Republiek publiciteit te genereren. De Republiek was in die tijd dé nieuwshub van Europa. Nieuws dat daar gepubliceerd werd, had ook een functie elders in Europa.

Kunt u er een casus uitlichten?
De Waldenzen uit Noord-Italië waren een van de eerste groepen vluchtelingen die ontdekten dat ze de pers op deze manier konden inzetten. De valleien in de Alpen waar ze woonden, behoorden aan de katholieke hertog van Savoye. Hij wilde in zijn hertogdom uniformiteit van godsdienst, en eiste dat de Waldenzen hun valleien zouden verlaten. Toen ze daar geen gehoor aan gaven, vond er een massaslachting plaats, waarbij ongeveer 2000 Waldenzen door huurlingen werden omgebracht.
De overlevenden vluchtten en zochten een manier om terug te slaan. Een van de belangrijkste manieren waarop ze dit deden, was getuigenverklaringen verzamelen waarin uitgebreid werd verteld wat er was voorgevallen. Met die getuigenverklaringen stuurden ze gezanten naar de verschillende hoven in Europa om aandacht te vragen voor hun zaak. De getuigenverklaringen werden ook gepubliceerd. Slechts enkele weken na dat bloedbad van april 1655 circuleerden er in de Republiek al verschillende pamfletten op basis van de getuigenverklaringen van de Waldenzen.
Die pamfletten brachten in de Republiek veel teweeg. De Staten-Generaal kondigden een nationale gebedsdag af waarop in alle kerken voor de Waldenzen gebeden moest worden. Er werden collectes georganiseerd waarbij enorme bedragen werden opgehaald om de overlevenden te steunen. De Republiek zette zich ook diplomatiek in. De Staten-Generaal stuurden een afgevaardigde naar de regio om politieke druk uit te oefenen op de hertog van Savoye. Er vonden zelfs gesprekken tussen Engeland en de Republiek plaats over de mogelijkheid van militaire interventie, maar zo ver is het niet gekomen. De solidariteit met de Waldenzen leidde in de Republiek trouwens ook tot spanningen tussen protestanten en katholieken. Toen vormden zich ook al kampen, net als je nu met betrekking tot Israël en Gaza ziet.

Vallen er lessen uit het verleden te trekken?
Wat je in de zeventiende eeuw al ziet opkomen, is dat mensen gaan zoeken naar argumenten om zo veel mogelijk mensen aan hun kant te krijgen. Ze ontwikkelden bijvoorbeeld het argument “want we zijn toch allemaal mensen”. Dat idee van menselijkheid is vandaag de dag nog steeds hét argument om door alle politieke discussies heen te breken. Maar tegelijkertijd zie je dat mensen dat argument vrijwel alleen gebruikten als er mensen vervolgd werden die op ze leken. Protestanten gingen zich pas druk maken over vervolgde mensen in het buitenland als dat ook protestanten waren, terwijl je zou verwachten dat het argument van menselijkheid voor iederéén geldt.
Die dynamiek zijn we nooit kwijtgeraakt. We gebruiken het argument van menselijkheid, maar zijn selectief in de momenten waarop we dat wel en niet inzetten. Zo is er op dit moment veel aandacht voor Gaza, maar bijna geen aandacht voor Noord-Darfoer. Daar voltrekt zich een humanitaire catastrofe die minstens zo groot dreigt te worden. Een gebrek aan internationale aandacht werkt dat in de hand. Zonder pottenkijkers hebben mensenrechtenschenders alle ruimte.
Mijn onderzoek laat zien wat het belang van mediaverslaggeving tijdens dit soort humanitaire crises is. Net als in de zeventiende eeuw willen vervolgende staten vandaag nog steeds dat de buitenlandse pers stil blijft, omdat je mensen het makkelijkst kunt vervolgen als daar geen internationale aandacht voor is.

Kijkt u door dit onderzoek met andere ogen met de media van vandaag?
Ik denk dat de media vaker op deze dynamiek zouden kunnen wijzen. We gebruiken allemaal humanitair taalgebruik. Maar waarom is er zoveel aandacht voor Gaza en zo weinig voor Noord-Darfoer? Dat komt doordat mensen zich sterk met de Palestijnen of Israëliërs identificeren, terwijl die identificatie er bij Darfoer niet is. Ondanks ons geloof in gedeelde menselijkheid blijft identificatie met specifieke groepen dus heel bepalend. Misschien zouden journalisten daar meer tegenwicht aan moeten proberen te bieden.

Welke bronnen heeft u voor uw onderzoek gebruikt?
De ruggengraat van de historische bronnen die ik gebruikt heb zijn digitaal beschikbaar, via Dutch Pamflets Online. Die online beschikbaarheid heeft voor- en nadelen. Je kunt alles op je eigen computer bekijken en het is een enorme zegen dat je tegenwoordig veel sneller door allerlei materiaal heen kunt gaan. Maar de historische sensatie die je krijgt van de fysieke bron gaat verloren. Als je af en toe weer eens een pamflet in handen hebt, zie je hoe groot of klein zo’n ding nu eigenlijk is. Hoe voelt het? Je krijgt dan een beter gevoel voor hoe zo’n document destijds functioneerde.

U bent via een cotutelle zowel in Leiden als in Konstanz gepromoveerd. Waarom?
In Konstanz liep een project over de rol van media in opstanden in de vroegmoderne tijd en daar was ruimte om een eigen onderzoeksidee te ontwikkelen. Gaandeweg kwam ik erachter dat de Republiek een interessante casus kon zijn. Dat was in de vroegmoderne tijd hét media power house van Europa. Thematisch was ik in Konstanz op mijn plek, maar er was weinig kennis over Nederlandse geschiedenis. Daarom leek het me een goed idee er een Nederlandse universiteit bij te betrekken. In Leiden werd ik begeleid door Judith Pollmann, een van de grote kenners van de Nederlandse vroegmoderne geschiedenis. Een cotutelle houdt in dat beide universiteiten op gelijkwaardig niveau de verantwoording voor een proefschrift nemen.

De handelseditie van uw proefschrift is verschenen bij Oxford University Press. Niet slecht!
Ik ben heel blij dat Oxford University Press mijn eerste monografie wilde publiceren, en door financiering van NWO zelfs in open access. Als zo’n boek bij een academische uitgeverij verschijnt, is het gewoonlijk heel duur, wat betekent dat mensen die niet verbonden zijn aan rijke instellingen zoals Nederlandse universiteiten, er geen toegang toe hebben. Dankzij open access is mijn boek voor iedereen gratis leesbaar. Het is prachtig dat Nederlandse universiteiten er steeds meer naartoe bewegen dat alle onderzoeksresultaten in open access gepubliceerd worden.