Op zondagmiddag 6 oktober gaven traditiegetrouw een nieuw lid en een nieuwe directeur een lezing:

Prof. dr. R. (René) Veenstra, hoogleraar sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen en directeur van de onderzoeksschool ICS, sprak over sociale netwerken en sociale normen in een tijdperk van individualisering.
We leven in een tijdperk van individualisering. Die individualisering heeft niet alleen voordelen maar ook nadelen. In zijn lezing houdt René Veenstra een pleidooi voor een wij-cultuur en laat hij zien hoe sociale netwerken en sociale normen ons gedrag beïnvloeden.

 

Drs. C.G. (Carolien) Gehrels, European Cities Director bij Arcadis, sprak over publiek-private samenwerking. Die zit in onze genen. Maar hoe staat het er eigenlijk mee? We leven in een tijdperk van digitalisering, globalisering en urbanisatie. Dat zet grote druk op de bestaande systemen van de stad en op de samenwerkingsverbanden. Zijn die stevig genoeg om alle vragen van vandaag en morgen goed te kunnen beantwoorden? Een intuïtieve persoonlijke analyse. Met ontwikkelmogelijkheden.

Heeft u de lezingen gemist of vindt u het leuk deze nog eens na te lezen? U vindt het verslag van de middag meteen hieronder. 

 

Herfstlezing KHMW over pestgedrag en publiek-private samenwerking

Tijdens de Herfstlezing krijgen nieuwe leden en directeuren van de KHMW traditioneel de gelegenheid om zich voor te stellen. Op zondag 6 oktober was het de beurt aan René Veenstra (Rijksuniversiteit Groningen) en Carolien Gehrels (Arcadis).

De rol van sociale netwerken bij pestgedrag

‘Uiteindelijk zullen we ons niet de woorden van onze vijanden herinneren, maar de stilte van onze vrienden.’ Het is een wereldberoemd citaat van mensenrechtenactivist Martin Luther King, maar zijn profetische woorden zijn net zo goed toepasbaar op andere groepsinteracties. Dat vertelt het nieuwe KHMW-lid René Veenstra, hoogleraar Sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Neem bijvoorbeeld pestgedrag op een basisschool. Dat begint natuurlijk met een pestkop en een gepeste, maar kan alleen bestaan bij de gratie van een zwijgende of zelfs aanmoedigende groep van klasgenootjes. Veenstra onderzoekt daarom niet alleen daders en slachtoffers, maar de volledige klas waarin dat pestgedrag zich afspeelt. Vanuit een zogeheten sociaal-netwerkperspectief bekijkt hij welke kinderen worden gepest, of zij worden verdedigd en welke kinderen juist populair zijn.

‘Mijn hypothese is dat vooral het gedrag van de populaire leerlingen bepalend is voor het voortbestaan en tegengaan van pestgedrag,’ zegt Veenstra. ‘Ik vond in mijn onderzoeken namelijk dat pestgedrag bijdraagt aan de populariteit van kinderen: pesters zijn aanzienlijk populairder dan kinderen die niet pesten, vooral in klassen met een negatieve sfeer. Bovendien loopt een medeleerling risico als diegene het opneemt voor een kind dat wordt gepest: de kans is dan groot dat hij of zij ook wordt gepest.’

Wil je pestgedrag tegengaan, dan zal je dus populariteit moeten loskoppelen van agressief gedrag, en juist moeten ‘vastmaken’ aan prosociaal gedrag. Verschillende antipestprogramma’s slagen daar al behoorlijk goed in: uit onderzoek van Veenstra blijkt dat in een sociale klas het ervaren pestgedrag bij veel leerlingen afneemt. Wel ziet de socioloog dat er in iedere klas wel een achterblijver is, waar vooralsnog geen programma tegen helpt. Zulke programma’s zijn hard nodig, want chronische slachtoffers denken echt dat het aan henzelf ligt dat alle anderen het fijn hebben in de klas maar zij als enige niet.

‘Het tegengaan van pesten blijft een kwestie van de lange adem,’ zegt Veenstra. ‘Je hoort leraren wel eens zeggen dat ze “in september” veel aandacht besteden aan pesten, maar als je het goed wil doen vereist het doorlopend aandacht. Antipestprogramma’s zijn als het ware mooie nieuwe stofzuigers die je als school kunt aanschaffen, maar je moet niet vergeten dat het de leraren zijn die ze moeten bedienen. Om pesten tegen te gaan moeten ze dat grondig doen.’

De verslechterende relatie tussen overheid en bedrijfsleven

‘Eigenlijk sluit mijn verhaal heel mooi aan op dat van René Veenstra,’ zegt Carolien Gehrels als ze achter het katheder plaatsneemt. De nieuwe KHMW-directeur was van 2006 tot 2014 wethouder in Amsterdam, maar spreekt vandaag voornamelijk uit haar huidige functie als European Cities Director bij advies- en ingenieursbureau Arcadis. ‘Ook mijn verhaal gaat over hoe je samen dingen voor elkaar krijgt, al richt ik me dan niet op sociale netwerken maar op publiek-private partnerschappen.’

‘De kracht van Nederland heeft altijd in de samenwerking gezeten,’ betoogt Gehrels. ‘We moesten er samen voor zorgen om het water buiten de dijken te houden. En met zijn allen zorgden we ervoor dat we een belangrijke speler werden op het wereldtoneel, ondanks onze kleine oppervlakte en het gebrek aan grondstoffen. Inmiddels zijn we bijvoorbeeld de een-na-grootste exporteur van landbouwproducten, na de Verenigde Staten.’

Maar juist de samenwerking tussen ondernemers en de overheid verslechtert, merkt Gehrels. Bedrijven en overheidsorganisaties lijken elkaar vaker te wantrouwen, er vindt minder overleg plaats, en de verschillen – in opvattingen, geld, tempo en waarden – zijn groot. Als voorbeeld noemt ze het boerenprotest van 1 oktober, toen duizenden agrariërs op het Malieveld demonstreerden tegen het overheidsbeleid, maar ook de rol die bedrijven als Airbnb en Uber spelen in het aanzwengelen van het massatoerisme in ‘haar’ Amsterdam.

‘Om oplossingen te vinden voor dit soort maatschappelijke en economische vraagstukken zijn drie dingen van belang,’ zegt Gehrels. ‘Allereerst moeten we het gesprek weer op gang brengen tussen bedrijven en overheid. Burgers en bedrijven moeten gaan inzien dat ze niet zomaar belasting betalen, maar een bijdrage leveren aan de maatschappij. Overheden moeten leren de markt te benutten, in de geest van de vroegere Amsterdamse wethouder Floor Wibaut. Dat betekent ook dat we zowel de winsten als de risico’s vaker met zijn allen moeten delen, bijvoorbeeld als het gaat om investeringen die de consequenties van klimaatverandering beperken. En tot slot heeft Nederland een nieuw verhaal nodig, gebaseerd op een duidelijke lange-termijnagenda. Dat komt er binnenkort aan!’

Gelukkig heeft Nederland een uitstekende uitgangspositie om de uitdagingen het hoofd te bieden. Nederland kent geen megasteden zoals in veel andere landen, maar een polycentrisch stedenlandschap met steden die in zichzelf heel goed functioneren. We hebben maar liefst elf universiteiten in de wereldwijde top tweehonderd; het is goed gesteld met de kennissector. ‘Maar daarvoor moeten we wel voorbij de korte termijn durven denken, en een gezamenlijke visie maken voor ons land over twintig of dertig jaar,’ voegt Gehrels toe. ‘Wie weet kan de KHMW daar een mooie bijdrage aan leveren met haar uitgebreide netwerk in wetenschap en maatschappij.’

Dit verslag werd opgesteld door Merijn van Nuland, Van Nuland Tekst en Advies.