Janna de Boer, winnares KHMW Proefschriftprijs Interdisciplinariteit: ‘In de onderzoekswereld moet je je eigen interesses volgen’

Janna de Boer is psychiater én linguïst. Daarnaast heeft ze zich al in een vroeg stadium verdiept in de toepassingsmogelijkheden van artificial intelligence (AI). In haar proefschrift Voices beschrijft ze hoe taalanalyse en automatische spraakanalyses ingezet kunnen worden om de psychiatrie te ondersteunen.

Janna de Boer

Op de middelbaar school twijfelde Janna de Boer al tussen geneeskunde en taalwetenschap. Het werd geneeskunde, want ze wilde psychiater worden. Maar toen ze in het tweede jaar keuzevakken erbij mochten nemen, zag ze haar kans. Ze volgde steeds meer colleges bij taalwetenschap, en onderbrak haar geneeskundestudie zelfs een tijdje om zich volledig toe te leggen op de taalwetenschap. Het was hard werken, maar ze merkte dat de twee studies elk een andere dynamiek hadden, waardoor ze goed te combineren vielen. Vanuit de opleidingen kreeg ze alle medewerking, waar ze erg dankbaar voor is.
‘Ik was wel bang dat ik, als de ene studie klaar was en de andere nog niet, meer collegegeld zou moeten gaan betalen, omdat de overheid maar een studie subsidieert. Maar zolang je beide studies ongeveer gelijktijdig afrondt, kan het. Dat heb ik gedaan.’
Achteraf is ze blij met het pad dat ze gekozen heeft. ‘In de onderzoekswereld moet je je eigen interesses volgen, want zonder intrinsieke motivatie is het moeilijk volhouden.’
Aanvankelijk zag De Boer geneeskunde en taalwetenschap als twee vakken die niets met elkaar te maken hadden. ‘Pas aan het begin van mijn PhD, toen ik daarnaast begon aan mijn master taalwetenschap, begonnen de mogelijkheden me echt duidelijk te worden. Daardoor kon ik mijn master taalwetenschap toepassen op het onderwerp van mijn PhD.’ Inmiddels wordt ze wereldwijd beschouwd als een zeldzame expert op het gebied van psychiatrie en taal.

‘Ik hoor continu baby’s huilen’
Janna de Boers proefschrift gaat gedeeltelijk over auditieve verbale hallucinaties – of ‘stemmen horen’, in lekentermen. ‘Dat wil zeggen dat mensen stemmen horen die er in de werkelijkheid niet zijn’, legt De Boer uit. ‘Ze horen stemmen zonder dat daar een externe bron voor is.’
Het verschijnsel wordt vooral geassocieerd met psychose en stoornissen op het schizofreniespectrum. Maar ook bij gezonde mensen komen ze veel voor, weet De Boer. ‘Er zijn best veel mensen die wel eens een hallucinatie hebben. Ze horen bijvoorbeeld hun naam, terwijl er eigenlijk niets is. Ik heb zelf twee jonge kinderen en nu hoor ik continu mijn kinderen huilen, ook als ze in werkelijkheid stil zijn. Ook bij kinderen komt stemmen horen veel voor, en mensen die wel eens drugs gebruikt hebben, zullen het allemaal herkennen. Over hoe vaak auditieve verbale hallucinaties voorkomen en hoelang ze duren, bestaat veel variatie in de onderzoeken die daarnaar gedaan zijn. Het lijkt een soort spectrum te zijn. Sommige mensen zijn er gevoeliger voor dan andere. Auditieve verbale hallucinaties zijn dus algemener dan we denken en hoeven lang niet altijd angstaanjagend te zijn.’

Hallucinatie en onderzoek
Voor haar onderzoek baseerde De Boer zich op bestaande opnames waarop mensen gevraagd werden om, terwijl ze stemmen hoorden, deze stemmen hardop te herhalen.
‘Het is lastig om in een onderzoekssetting hallucinaties vast te leggen’, vertelt ze. ‘Het gaat om een kleine groep mensen en ze moeten precies op dat moment een hallucinatie hebben. We hadden als criterium dat mensen minstens een keer per dag hallucinaties moesten hebben. Maar als onderzoeker kun je er niet de hele dag naast zitten wachten, dus je werkt met een selectie van mensen die heel erg vaak hallucinaties hebben, zodat je de kans hebt dat je die ook echt vangt.’ Voor haar proefschrift heeft De Boer opnames getranscribeerd en vervolgens taalkundig geanalyseerd. Hieruit bleek dat mensen die stemmen horen in het kader van een psychose vaak kortere zinnen horen, met een meer negatieve inhoud, dan mensen die stemmen horen zonder dat ze een psychose hebben.

Taalpatronen herkennen
Daarnaast heeft De Boer spraakopnames geanalyseerd van de ‘spontane’ spraak van patiënten die een schizofreniespectrumstoornis hebben. Op basis van deze analyses kan ze een onderscheid maken tussen mensen die een psychose hebben doorgemaakt, en gezonde controles.
Uit de analyses blijkt dat mensen met een psychose over het algemeen langzamer praten, meer pauzeren en minder variatie laten zien in toonhoogtepatronen. Daarnaast heeft De Boer gekeken naar de coherentie: de samenhang tussen woorden en zinnen. ‘Bij mensen met een psychose zie je dat de samenhang wat losser wordt, ze gaan meer associatief praten. Of ze geven een antwoord dat je niet helemaal verwacht. Dit soort gegevens probeer ik te kwantificeren en te gaan herkennen.’

Artificial intelligence
Voor de analyse kon De Boer gebruikmaken van een technologie die sterk in opkomst is: artificial intelligence. ‘Toen ik aan mijn onderzoek begon, bestond dit vakgebied eigenlijk nog niet. Wij waren echte pioniers. Je had wereldwijd hooguit een paar onderzoeksgroepen die ermee bezig waren. Alles stond nog in de kinderschoenen. Nu is AI booming, vooral dankzij het wereldwijde succes van ChatGPT. Het leuke is dat je ziet dat het vakgebied enorm in beweging is. De populariteit van met name ChatGPT maakt het makkelijker je onderzoek aan de man te brengen. Mensen snappen eerder waar je mee bezig bent. Ook studenten zijn sneller geïnteresseerd.’

Vervolgonderzoek
Onlangs verwierf de onderzoeksgroep waar De Boer deel van uitmaakt twee mooie Europese subsidies die haar en haar onderzoeksteam in staat stellen het onderzoek de komende jaren voort te zetten. Voor dit onderzoek willen ze mensen die een psychose hebben doorgemaakt over langere tijd volgen, waarbij wekelijks spraaksamples opgenomen worden.
‘Daarmee willen we gaan voorspellen wie er een terugval krijgt en wie niet. Mensen die een psychose hebben doorgemaakt, lopen risico op herhaling. Ze moeten medicatie gebruiken om nieuwe psychoses te voorkomen. Maar die medicijnen hebben forse bijwerkingen. Daarom stoppen mensen er vaak mee, of ze bouwen het af. En dan krijgen ze een terugval. Als we beter in staat zouden zijn een terugval te herkennen voordat die plaatsvindt, is het misschien mogelijk mensen niet voortdurend medicatie te laten nemen, of de behandeling alleen op bepaalde momenten te intensifiëren. Dan is het niet langer nodig ze voortdurend een hoge dosis medicatie te geven terwijl ze misschien nooit meer een psychose krijgen.’