De eiwittransitie: minder vlees alleen is niet genoeg

De eiwittransitie: minder vlees alleen is niet genoeg

Hoe houden we onze voedselvoorziening duurzaam, gezond en eerlijk? Tijdens het KHMW Transitiedebat op 15 juni 2025 gingen wetenschappers, boeren en ondernemers met elkaar in gesprek over de eiwittransitie: de verschuiving van dierlijke naar plantaardige en alternatieve eiwitten. Minder vlees, ja – maar ook betere productie, nieuwe technologie, ander beleid én een andere relatie tussen boer en consument. De urgentie is groot, de oplossing complex. Wat is er nodig om deze omslag echt in gang te zetten?

De eiwittransitie is geen modegril, maar bittere noodzaak, betoogde moderator Maarten Bosch, CEO van Mosa Meat, een bedrijf dat kweekvlees ontwikkelt als duurzaam alternatief voor conventioneel vlees. De productie van dierlijke eiwitten legt wereldwijd een enorme druk op grond, water, biodiversiteit en het klimaat. De veehouderij is verantwoordelijk voor zo’n 15% van de wereldwijde broeikasgasuitstoot. In Europa wordt jaarlijks 50 miljoen ton veevoer geïmporteerd. Zo’n 80% van alle landbouwgrond wordt gebruikt voor het verbouwen van voedsel voor, of het laten grazen van, dieren. “We geven ook 80% van onze antibiotica aan dieren,” aldus Bosch.

En de druk neemt verder toe. De verwachting is dat de wereldwijde vraag naar vlees in de komende 25 jaar met meer dan 50% zal stijgen. Die groei wordt deels gedreven door landen als China en India, waar een snelgroeiende middenklasse vlees steeds vaker op het menu zet. Om de groeiende vraag bij te benen, zou een productiecapaciteit nodig zijn die neerkomt op zo’n tweeënhalf keer de draagkracht van onze planeet. Dat is simpelweg niet vol te houden. We móéten veranderen.

Daar komt bij dat dierlijke eiwitten per saldo veel vervuilender zijn dan plantaardige alternatieven. Runderen – goed voor vlees, boter, kaas en melk – zijn grote uitstoters van methaan en vragen veel ruimte en voer. “Ze zijn inefficiënt in het omzetten van voedsel in eetbaar eiwit,” aldus Bosch. Kippen zijn efficiënter, maar ook daar zijn grenzen aan groei.

Nederland behoort tot de wereldtop in vlees- en zuivelconsumptie. Tegelijk zijn we een agrarische grootmacht met grote uitdagingen: stikstof, bodemuitputting en gezondheidsproblemen rond veehouderij.

De urgentie is dus duidelijk. Maar de omslag komt niet vanzelf. Plantaardige alternatieven hebben nog maar een klein marktaandeel – in Europa slechts 1,4% bij vleesvervangers. En hoewel sommige supermarkten hun assortiment al aanpassen, blijft het eetgedrag van de consument een cruciale schakel. Die keuze is echter lang niet altijd volledig geïnformeerd. Daarom is goede voorlichting essentieel, benadrukte Bosch. Als mensen beter begrijpen wat de impact is van hun voedselkeuze, zijn ze eerder bereid om te veranderen. Een praktische vuistregel daarbij is: minder, beter, anders – minder vlees, beter geproduceerd vlees, of experimenteren met alternatieve eiwitbronnen.

Daarmee was de toon van het debat gezet. Want als we weten dat het huidige voedselsysteem op termijn onhoudbaar is, wat is er dan nodig om de eiwittransitie écht in gang te zetten? Welke rol spelen wetenschap, bedrijfsleven, boeren, overheid en consumenten bij deze fundamentele verandering?

Melk als deel van de oplossing

Na de brede inleiding van moderator Maarten Bosch gaf Jan Derck van Karnebeek, CEO van FrieslandCampina, zijn visie op de eiwittransitie. Zijn boodschap: melk en zuivel horen bij de oplossing – mits op de juiste manier geproduceerd.

FrieslandCampina is een coöperatie van zo’n 14.000 boeren – ofwel 9.000 melkveebedrijven – die samen eigenaar zijn van het bedrijf. Volgens Van Karnebeek raken de uitdagingen van de eiwittransitie rechtstreeks aan het doel van de onderneming: voedselzekerheid garanderen, in balans met de planeet én met een eerlijk inkomen voor boeren. Die drie pijlers staan voortdurend onder spanning. “Voedselproductie is wereldwijd de grootste veroorzaker van zowel klimaatverandering als biodiversiteitsverlies. Maar zonder voedsel kunnen we ook niet verder.”

De noodzaak om ons voedselpatroon aan te passen is volgens hem onontkoombaar. Eiwitten spelen daarin een sleutelrol, omdat ze relatief veel energie kosten om te produceren. De oplossing is volgens Van Karnebeek niet zwart-wit. “We zullen de hele tafel nodig hebben: meer plantaardige eiwitten, meer innovatie in alternatieve eiwitten, én een rol voor melk en zuivel. De toekomst is én-én-én.”

Waarom melk? Omdat melk – vanuit voedingskundig oogpunt – uitzonderlijk rijk is aan bouwstoffen. “In een glas melk zit ongelooflijk veel voedingswaarde. Dat is ook niet zo gek: melk is in miljoenen jaren geëvolueerd als eerste levensbehoefte.” Naast eiwit bevat melk onder meer calcium, B-vitaminen en vetten – voedingsstoffen die wereldwijd niet overal even gemakkelijk beschikbaar zijn.

Volgens Van Karnebeek moeten we bij deze discussie het wereldperspectief niet uit het oog verliezen. “In Nederland denken we zelden na over beschikbaarheid, houdbaarheid of betaalbaarheid van voedsel. Maar in landen als Nigeria, Pakistan of Indonesië – waar ik onlangs ben geweest – is dat allesbehalve vanzelfsprekend.”

Toch ziet hij ook daar kansen. “Koeien zetten gras om in hoogwaardige eiwitten. En gras heeft op zijn beurt weer functies voor biodiversiteit. Die symbiose tussen koe en landschap is waardevol – mits goed georganiseerd.”

Nederland kan daarin een voorbeeld zijn. De CO₂-uitstoot per liter melk is hier veel lager dan het wereldgemiddelde. Dat komt onder meer door het gematigde klimaat: koeien presteren het best bij milde temperaturen, regen en vers gras. In tropische omstandigheden raken ze gestrest, geven ze minder melk, en zijn er dus méér koeien nodig – met alle bijkomende milieubelasting. “Juist omdat we hier in Nederland zo efficiënt produceren, hebben we een rol te spelen in de voedseltransitie.”

Die efficiëntie komt niet uit de lucht vallen. FrieslandCampina investeert stevig in innovatie en datagedreven verbetering. Melkveehouders worden niet alleen betaald per liter melk, maar krijgen extra vergoedingen als ze goed scoren op duurzaamheidsindicatoren: dierenwelzijn, biodiversiteit, klimaat. “Tussen 2015 en 2024 hebben we onze CO₂-uitstoot met zo’n 30% verlaagd,” aldus Van Karnebeek. “Niet alleen door minder koeien, maar vooral door slimmere productie.” In 2024 keerde FrieslandCampina 245 miljoen euro uit aan boeren als beloning voor duurzaamheidsinspanningen. “Met zulke bedragen krijg je beweging.”

Waarom gedragsverandering niet genoeg is

De derde spreker, Mark Post, is wetenschapper en oprichter van het al eerder genoemde Mosa Meat. Post opende zijn bijdrage met een observatie: “In Nederland praten we veel over dit onderwerp – veel meer dan in andere landen. En toch zijn we er eigenlijk laat mee.”

De problemen die samenhangen met vleesconsumptie zijn al lang bekend, benadrukte hij. De gevaren van antibioticaresistentie, de milieu-impact van de veehouderij, de gezondheidsrisico’s van rood en bewerkt vlees – al die inzichten dateren van tientallen jaren geleden. “En toch is de eiwittransitie pas sinds een jaar of vijf echt op gang gekomen.”

Dat is niet alleen een kwestie van onwetendheid. De manier waarop we ons voedsel produceren, heeft wereldwijd een enorme ecologische voetafdruk. Zo’n 26% van de mondiale broeikasgasuitstoot is gerelateerd aan voedselproductie – en een disproportioneel groot deel daarvan komt voor rekening van de veehouderij. Tegelijk weten we dat een plantaardig dieet aantoonbaar gezonder is: het verlaagt het LDL-cholesterol en daarmee het risico op hart- en vaatziekten.

Volgens Post is er sprake van cognitieve dissonantie. De problemen lijken te groot, te abstract, te ver weg. Tegelijk is vlees diep verweven met onze cultuur en identiteit. “Vlees is mannelijk, gevaarlijk, verbonden met vuur en macht. Het is geen gewone voeding.” En dan is er nog het tekort aan aantrekkelijke alternatieven. Al decennialang zijn er vleesvervangers op de markt, maar ze blijven voor veel consumenten onder de maat. Lange tijd waren ze bovendien duurder dan vlees – en waarom zou je iets kopen dat én minder lekker is én meer kost?

Intussen wordt vleesconsumptie nog altijd breed gezien als normaal, gezond en volwaardig – een idee waarmee generaties zijn opgegroeid. “Maar het is maar ten dele waar,” aldus Post. “De essentiële aminozuren die we nodig hebben, zitten ook gewoon in plantaardige bronnen. Wereldwijd zijn er zo’n 1,5 miljard vegetariërs, en die functioneren uitstekend.” Vaak zijn ze vegetariër bij gebrek aan geld voor vlees, maar het punt blijft: vlees is géén voorwaarde voor gezondheid.

Precies daarom richt hij zich als technoloog op een andere oplossing: hoe kunnen we de impact van vleesproductie verminderen zonder dat mensen hun gedrag ingrijpend hoeven te veranderen? Omdat het zo moeilijk is om eetgewoontes te doorbreken, zoekt Post naar oplossingen die aansluiten bij wat mensen gewend zijn. Kweekvlees is daarbij een kansrijk alternatief: het behoudt de vorm en beleving van vlees, maar met veel minder schade voor milieu en dier.

De maatschappelijke acceptatie van technologie speelt hierbij een belangrijke rol. Opmerkelijk is dat het beeld van vegetariërs en veganisten in korte tijd radicaal is veranderd. “Toen ik opgroeide, werden ze gezien als een beetje raar. Nu worden ze bewonderd. Dat geeft hoop.” Maar hoop alleen is niet genoeg. “We zitten nog steeds vast in het idee dat vlees bij ons hoort – en dat maakt verandering ongelooflijk lastig. Dus zoeken wij naar manieren om de verandering op technologisch niveau mogelijk te maken.”

Landbouw en natuur horen bij elkaar

Wilco Brouwer de Koning is melkveehouder in Heiloo, waar hij samen met zijn broer en familie werkt op een boerderij die al sinds 1954 in handen is van de familie. Met twee locaties, 125 hectare grond en een gemengd bedrijf met koeien, kalfjes, schapen en kippen noemt hij het zelf “best extensief, naar Nederlandse maatstaven.” Zijn pleidooi: kijk met nuance naar boeren, en erken wat er al gebeurt.

“Er wordt vaak gezegd dat er niets verandert op het boerenerf – maar dat is gewoon niet waar,” stelde Brouwer de Koning. Hij wees op het grote aantal bedrijven dat meedoet aan opkoopregelingen: zo’n 20% van de varkenshouderijen, 15% van de pluimveehouders en inmiddels ook 3 à 4% van de melkveehouders. Tegelijkertijd waarschuwde hij voor te simplistische ingrepen. “Als je alleen maar bedrijven opkoopt, verdwijnt er grasland. En dat heeft gevolgen voor biodiversiteit, waterkwaliteit en klimaat.”

Op zijn eigen bedrijf zijn drie thema’s leidend: het grazen van koeien, het samenwerken met de natuur, en het vertellen van het verhaal achter het boerenbedrijf. De koeien grazen van april tot november, het voer bestaat uit gras, klaver en in toenemende mate kruidenrijk grasland. Dat helpt om kunstmestgebruik terug te dringen en draagt bij aan een robuuster bodemleven – zeker in tijden van droogte.

Hij wees op de samenhang tussen landbouw en natuur, bijvoorbeeld bij het verdwijnen van grasland door de omschakeling naar akkerbouw. Dat leidt tot CO2-verlies, verslechtering van de waterkwaliteit en vermindering van biodiversiteit. Bovendien verwacht de Europese Unie van Nederland een minimale hoeveelheid blijvend grasland – een norm die onder druk komt te staan.

Volgens Brouwer de Koning is het essentieel dat beleid bedrijfsspecifiek en datagestuurd is. “We hebben in Nederland onze data goed op orde. Daarmee kunnen we sturen en monitoren.” Hij pleitte voor erkenning van het vakmanschap en de kennis die op veel boerenbedrijven al aanwezig is. “FrieslandCampina loopt wereldwijd voorop in het belonen van duurzaamheid. Daar mogen we best trots op zijn.”

Wat hij vooral vroeg, was vertrouwen – en een eerlijke, open blik. “Wij produceren niet alleen melk of vlees. Wij produceren ook natuur, biodiversiteit, gezond water en een landschap dat leefbaar blijft. Dat verhaal mag vaker verteld worden.”

Een keten die weer klopt

Fabian Kemps Verhage weet hoe het is om met beide benen op het land te staan. Hij studeerde klimaatwetenschappen in Wageningen, werkte als boer in de Noordoostpolder en was bedrijfsleider op een Herenboerderij, een coöperatief landbouwbedrijf waar tweehonderd gezinnen samen investeren in lokaal en duurzaam voedsel. Zijn ervaring leerde hem één ding: de eiwittransitie slaagt alleen als mensen zich verbonden voelen met wat er op hun bord ligt.

“We praten veel over mondiale voedselvraagstukken,” zei hij. “Maar ik kies voor een Nederlands perspectief. Als klein land kunnen we het verschil maken – en dat doen we op veel terreinen al. Maar we kunnen verder gaan.”

Zijn concrete voorbeeld: havermelk. Toen hij met zijn eigen onderneming begon, wilde hij Nederlandse haver verwerken tot een lokaal alternatief voor zuivel. Niet alleen omdat havermelk duurzamer is dan koemelk, maar ook omdat Nederlanders gemiddeld al ruim voldoende eiwitten binnenkrijgen. “Voor in de koffie heb je geen koemelk nodig. En veel mensen vinden havermelk nog lekkerder ook.” Toch bleek lokale verwerking van haver geen vanzelfsprekendheid. “De grote verwerkers zitten in Portugal. Zelfs FrieslandCampina laat zijn havermelk daar maken. Dan is de link tussen de boer en het product in de supermarkt totaal verdwenen.”

Dat moest anders. Uiteindelijk vond hij een kleine fabriek in Zeeland die wél bereid was om met lokale haver aan de slag te gaan. Niet alleen voor de korte keten, maar ook als symbool voor een andere manier van produceren: transparanter, kleinschaliger, en met meer zeggenschap voor boer én consument.

Kemps Verhage verwees naar onderzoek van DRIFT, het Rotterdamse instituut voor transitiestudies. Daaruit blijkt dat vijf factoren cruciaal zijn om een verandering in gang te zetten: urgentie, visie, draagvlak, vertrouwen en handelingsperspectief. Die ingrediënten ziet hij terug in zijn eigen praktijkervaring – maar alleen als mensen het gevoel hebben dat hun leven er daadwerkelijk beter van wordt. “Daarom pleit ik voor lokale ketens in Nederland. Havermelk is pas het begin.”

Heffingen, subsidies en perspectief: hoe sturen we de eiwittransitie?

In het tweede deel van het debat legde moderator Maarten Bosch een stelling voor aan de sprekers: “De Nederlandse overheid moet de productie en consumptie van dierlijke eiwitten middels heffingen significant ontmoedigen om de eiwittransitie te versnellen.”

Het leidde tot een levendig gesprek, waarin niet zozeer een eensluidend antwoord kwam, als wel een pleidooi voor nuance, maatwerk en samenhangend beleid.

Fabian Kemps Verhage beet het spits af: hij vond de stelling te kort door de bocht. “We hebben in Nederland veel weidegrond, en daar passen koeien goed bij. Die hoef je niet per se te ontmoedigen – je kunt hun producten ook verantwoord exporteren. Maar je hebt óók lokale ketens nodig. Het een hoeft het ander niet uit te sluiten.”

Wilco Brouwer de Koning maakte een soortgelijk punt. Wat in Nederland ‘export’ heet, is in landen als de VS nauwelijks meer dan binnenlandse distributie. “Export begint pas bij Berlijn. We moeten het niet groter maken dan het is.”

Volgens Van Karnebeek moeten bedrijven zoals FrieslandCampina meebewegen, met oog voor klimaat, biodiversiteit en voedselzekerheid. “Maar dat vraagt om beleid dat de complexiteit erkent. Een simpele heffing doet geen recht aan de werkelijkheid.”

Moderator Bosch vroeg vervolgens: Wat is dan de juiste nuance?

Van Karnebeek vatte het krachtig samen: “We hebben zowel het technologisch perspectief van Mark Post, het boerenverhaal van Wilco als de lokale visie van Fabian nodig. De toekomst vraagt om een combinatie van al die benaderingen.”

Fabian Kemps Verhage benadrukte dat er méér gedaan kan worden dan nu gebeurt. “Overheid en landbouwsector kunnen echt een tandje bijzetten. Die omslag moet sneller.”

Van Karnebeek vulde aan: “Iedereen is het erover eens dat de overheid sterker moet optreden. Niet alleen met heffingen, maar vooral met duidelijke kaders, met subsidies voor opschaling en een eerlijke prijs voor duurzame producten. Boeren zijn niet getrouwd met volume, boeren zijn getrouwd met het feit dat ze een normaal inkomen voor hun gezin hebben. Als ze meer verdienen, ontstaat ruimte om te verduurzamen.”

Wilco Brouwer de Koning waarschuwde daarbij voor generiek beleid. “Als ik word afgerekend op het gemiddelde van Nederland, ga ik niet bewegen. Als je naar mijn bedrijfsdata kijkt, ga ik wél bewegen.” Hij wees ook op de vertrouwensbreuk met de overheid, die in het verleden maatregelen oplegde die boeren juist ontmoedigden om vrijwillig stappen te zetten. “Het moet duidelijk zijn waar we naartoe gaan. Anders zijn wij een melkkoe voor de overheid.”

Ook Mark Post steunde het idee van sturing via prijs, maar wees op de risico’s van ongelijkheid. “Hogere prijzen raken vooral mensen met lage inkomens – wereldwijd, en ook in eigen land. Als je belasting heft, moet je een deel daarvan gebruiken om die ongelijkheid te compenseren – bijvoorbeeld via voedselbanken.”

Van Karnebeek herinnerde eraan dat we vroeger 40% van ons inkomen uitgaven aan voedsel. Tegenwoordig is dat nog maar 9%. “We geven meer uit aan mode en reizen dan aan voeding. Dat is een teken dat voedsel te goedkoop is geworden om duurzaam te kunnen zijn. De echte kosten zitten niet in de prijs verwerkt.”

Fabian Kemps Verhage erkende dat deelname aan een organisatie als Herenboeren niet voor iedereen financieel weggelegd is, maar wees op de immateriële waarde. “Leden vinden het waardevol omdat het hen een gemeenschap biedt, een plek waar kinderen zien waar voedsel vandaan komt. Dat geeft betekenis, zeker voor mensen in een flat met alleen een balkon.”

Wilco Brouwer de Koning verwees naar Japan, een land dat hij onlangs heeft bezocht. Daar gaat nog steeds 30% van het inkomen naar voedsel, doordat het land grotendeels afhankelijk is van import. In Nederland speelt vooral de grondprijs een belemmerende rol. “Die is hier extreem hoog. Als wij zouden overstappen op biologische productie en onze opbrengst daalt met 30%, terwijl arbeids- en financieringskosten gelijk blijven, dan valt het gat niet te dichten. De financiering van de transitie is misschien wel de grootste uitdaging.”

Vragen uit de zaal: ‘We moeten het over een voedseltransitie hebben’

In het laatste deel van het debat kreeg het publiek ruim baan. Vragen en opmerkingen uit de zaal leverden scherpe aanvullingen en nieuwe perspectieven op. Moderator Maarten Bosch gaf ruiterlijk toe dat het debat vooral over rundvlees en zuivel ging, en minder over andere dierlijke en plantaardige eiwitten zoals vis, kip, ei of peulvruchten. “De voedselketen is zo complex, ik wilde de focus bewaren. Maar u heeft helemaal gelijk.”

Op de vraag hoe snel kweekvlees of precisiefermentatie grootschalig beschikbaar kunnen komen, temperde Mark Post de verwachtingen: “We maken ons niet zoveel zorgen over de acceptatie – mensen blijken bereid om van alles te eten, ook zonder precies te weten wat het is. Tenslotte was er zo’n 50 jaar geleden ook iemand die voor het eerst een frikandel heeft gegeten. Maar de doorbraak laat nog tien tot vijftien jaar op zich wachten. Productie en acceptatie moeten eerst op grote schaal plaatsvinden.”

Wilco Brouwer de Koning wees op een tussenoplossing: “Hybride producten zie je nu steeds vaker – sojamelk gemengd met koemelk, of vlees gemengd met plantaardige eiwitten. Er zullen nog wel een paar zware vergaderingen over moeten worden gehouden, maar dit kan ook een stap in de goede richting zijn.”

Op de vraag hoe de consument zich verhoudt tot de eiwittransitie, gaf Fabian Kemps Verhage een strategische suggestie: “Dwing het niet af. Als je alleen vegetarische opties aanbiedt, daalt de omzet. Maar bied hybride producten aan zonder het expliciet te benoemen, dan blijft de omzet op peil. En het is cruciaal dat, net als bij vlees, ook plantaardige alternatieven positieve culturele associaties krijgen.”

Van Karnebeek deelde een persoonlijke anekdote: “Toen ik begon in de bierwereld, was alcoholvrij bier een flop. Twintig jaar later is Heineken 0.0 een groot succes. Soms is een product z’n tijd vooruit. De eiwittransitie vergt geduld.” Wie wil investeren in innovaties als kweekvlees, moet zich dus realiseren dat succes niet van vandaag op morgen komt – en financieel zijn voorbereid op een lange adem.

Een bezoeker pleitte ervoor het begrip ‘eiwittransitie’ los te laten en te spreken over een bredere voedseltransitie – over productie, distributie, gezondheid en verdeling. Daar was brede instemming voor. “We eten wereldwijd te veel, vooral in het Westen,” aldus de spreker, “terwijl elders ondervoeding heerst. Het is een politiek en maatschappelijk probleem.”

Een andere vraag ging over de rol van producenten in de opkomst van ‘high protein’-producten. Van Karnebeek gaf toe dat FrieslandCampina hieraan bijdraagt, “omdat er marktvraag naar is, én om onze boeren een inkomen te bieden. Maar wij zeggen er nooit bij dat je zoveel mogelijk eiwitten tot je moet nemen.” Hij vond de overconsumptie van suikers en zout overigens een groter probleem dan te veel eiwitten.

Mark Post betwijfelde of bewustwording en ‘nudging’ voldoende effect hebben. “Zonder harde maatregelen van de overheid zie ik het somber in.” Van Karnebeek was optimistischer: “Mijn kinderen hebben een veel beter gevoel voor voeding dan ik op hun leeftijd. Die generatie gaat echt andere keuzes maken.”

Wilco Brouwer de Koning observeerde dat de prijs van vlees en zuivel wereldwijd stijgt. “Voedsel is jarenlang te goedkoop geweest, maar die tijd lijkt voorbij. Er stoppen veel boeren, en dat gaat de prijzen structureel beïnvloeden.” Over omschakeling van boeren van de ene sector naar de andere was hij sceptisch: “Als je koeienboer bent, word je niet zomaar akkerbouwer of varkenshouder.”

Een kritische vraag uit de zaal wees op een bekend patroon in dit soort discussies: nieuwe spelers, zoals Mosa Meat of producenten van havermelk, beklemtonen vaak dat externe kosten – zoals CO₂-uitstoot, milieuschade of gezondheidseffecten – niet in de prijs van conventioneel voedsel verrekend zijn. Grote, gevestigde bedrijven daarentegen wijzen erop dat ze in Nederland juist veel efficiënter en duurzamer produceren dan elders. De spreker daagde het panel uit om elkaars positie serieus te nemen: wat zou je doen als je in de schoenen van de ander stond?

Van Karnebeek gaf het eerlijke antwoord dat gedragsverandering langzaam gaat, zeker als het om eten gaat. “Mensen zijn conservatief. Als je iets wilt veranderen, moet je je bedrijfsmodel daarop afstemmen. Denk niet alleen aan Nederland, maar aan Europa. En richt je op de juiste kanalen en doelgroepen die bereid zijn te betalen voor verduurzaming.”

Op de slotvraag wat de overheid in de komende tien jaar zou moeten doen, benadrukte Wilco Brouwer de Koning opnieuw het belang van maatwerk. “In het huidige systeem maakt het niet uit hoe duurzaam je boert – in de modellen produceert een koe altijd dezelfde uitstoot. Dat moet veranderen. Nu zijn boeren bang om vrijwillig te reduceren, omdat dat tegen hen gebruikt kan worden.”

Van Karnebeek gaf aan dat FrieslandCampina de afgelopen jaren zonder wettelijke verplichting al forse stappen zette: “Onze CO₂-uitstoot is met 30% gedaald. We hebben 245 miljoen euro uitgekeerd aan boeren voor verduurzamingsmaatregelen. Niet omdat het moet, maar omdat het kan – en omdat het nodig is.”

Post stelde de uitkoopregeling aan de orde: als te veel boeren ermee stoppen, wat betekent dat voor de keten? Van Karnebeek erkende de spanning tussen schaalverkleining en marktpositie, maar wees erop dat FrieslandCampina zich inzet voor duurzame krimp mét perspectief. Wilco Brouwer de Koning voegde toe: “Als het gaat om de krimp van de veestapel, zijn we als melkveehouderijen wel wat progressiever dan de andere sectoren. Je ziet dat Friesland/Campina meebetaalt aan zijn eigen krimp.”

Moderator Bosch sloot af met een pleidooi voor voortzetting van het gesprek. “We moeten het hebben over een voedseltransitie – over consumptie, productie, duurzaamheid én ongelijkheid. Er zijn veel ideeën gedeeld vandaag. Verandering gaat traag, maar we kunnen niet wachten.”

Foto's: Bastiaan Musscher