John Collins: “Wetenschappers zijn veerkrachtig”

John Collins: “Wetenschappers zijn veerkrachtig”

Engelse vertaling

John Collins, winnaar van de KHMW Jong Talent Afstudeerprijs voor Life Sciences, brengt een bijzondere mix van business, biotech, engineering en ruimteonderzoek mee. De jonge Canadees wil de zware industrie verduurzamen, nieuwe wetenschappelijke inzichten ontgrendelen en grenzen verleggen – in het lab én daarbuiten.

Je hebt een indrukwekkend cv. Wanneer besloot je je echt op de wetenschap te richten?
Ik begon met een bachelor in bedrijfskunde. Op een gegeven moment besefte ik dat ik een bedrijf wilde starten, omdat ik dacht dat dat de beste manier was om een verschil te maken in de wereld. Maar ik stuitte op een grens – je kunt dat niet echt effectief doen als je alleen een economische achtergrond hebt.
Toen ik bedrijfskunde studeerde, wilde ik eigenlijk arts worden. Maar die weg voelde te beperkend – je zit vast aan ziekenhuissystemen en protocollen. Startups daarentegen zijn open-ended. Daar kun je vaardigheden uit business, engineering en wetenschap combineren. Ik heb er bewust naar gestreefd om over al deze disciplines te kunnen communiceren. Als dat me een bepaald terrein niet lukt, weet ik dat ik daar meer over moet leren.

Vind je dat de academische wereld deze interdisciplinaire aanpak inmiddels voldoende aanvaard heeft, of zitten sommige mensen nog vast in traditionele disciplines?
We maken vooruitgang. Anders dan twintig jaar geleden betreden steeds meer mensen de academische wereld tegenwoordig zonder de intentie om er voor altijd te blijven hangen.
Samenwerking tussen disciplines is essentieel – veel AI-doorbraken zijn bijvoorbeeld geïnspireerd door de menselijke biologie. Tegelijkertijd blijft diepgaande expertise noodzakelijk. Fundamenteel onderzoek zonder directe toepassing leidt vaak tot ontdekkingen die de toekomst vormgeven. Beide benaderingen zijn belangrijk, en ik ben blij dat we deze richting op gaan.
Mijn doel is om ongeveer 80% vaardig te zijn in veel gebieden, in plaats van 99% in één. Ik wil specialisten kunnen aansturen en hun manier van denken begrijpen.

Wat is je uiteindelijke doel?
Ik maak me zorgen over de impact van de zware industrie op het klimaat en ecosystemen. Ik zie een bedrijf voor me dat de CO2-uitstoot van de zware industrie kan verlagen én de gezondheid van mens en planeet kan verbeteren. Ik beschouw de aarde als een gesloten ecosysteem – als een soort ruimtecapsule – waarin we bewust moeten omgaan met koolstofdioxide, zuurstof en afval.

Je groeide op in Canada. Wat bracht je naar Nederland?
Ik zeg graag dat ik voor de liefde kwam – mijn partner studeerde aan de Universiteit Utrecht. Maar professioneel gezien was de opleiding die ik hier kon doen perfect: interdisciplinair, met zowel computationeel werk als labwerk. Nederlandse masterprogramma’s zijn uniek. Ze bieden een combinatie van colleges en praktische onderzoekservaring die je in Canada niet tegenkomt.
Dankzij de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam kon ik een gezamenlijke master volgen aan beide universiteiten. De VU regelde het grootste deel van de administratie, maar ik profiteerde van beide campussen – met docenten in systeembiologie en mariene microbiologie en met uiteenlopende perspectieven.
En natuurlijk is Nederland een prachtig land.

Waar ging je onderzoek over?
We onderzochten microben die op plastics in de oceaan leven, op verschillende soorten plastic en over langere tijd. Met computationele technieken volgden we hoe deze microbiële gemeenschappen zich ontwikkelden. Interessant genoeg zagen we dat microben op biologisch afbreekbare plastics relaties vormen die mogelijk bijdragen aan hun afbraak – relaties die we niet zien bij fossiele plastics. We bereiden nu een publicatie over dit onderzoek voor.

Je liep stage bij de European Space Agency, waar je werkte aan microben die bioplastics afbreken in de ruimte. Hoe was dat?
Fantastisch. Het ESA is een geweldig instituut. In mijn werk hield ik me bezig met materialen op aarde en hun tegenhangers in de ruimte. De omgeving, de mensen, de wetenschap – alles was inspirerend.

Je hebt de Kilimanjaro beklommen, een halve Ironman gedaan en vier marathons gelopen. Beïnvloedt die mindset je onderzoek?
Zeker. Deze uitdagingen leerden me doorzettingsvermogen. Als je 35 kilometer in een marathon zit of zes dagen onderweg bent op de Kilimanjaro, leer je niet op te geven – ook niet als het zwaar wordt. Die mentaliteit neem ik mee in mijn onderzoek. Wetenschappers zijn veerkrachtig, en dat probeer ik ook te zijn.

Je onderzoek veranderde je oorspronkelijke hypothese over plasticafbrekende microben. Hoe voelde dat?
Verrassend en nederigstemmend. Ik verwachtte dat de afbrekende microben het ecosysteem zouden domineren omdat zij een unieke voedselbron hadden, maar ze bleken juist secundaire spelers. De meeste initiële hypothesen blijken niet te kloppen – en dat is een belangrijke les voor jonge wetenschappers.

Moeten wetenschappers opener zijn over ‘negatieve’ resultaten?
Absoluut. Publicaties lijken vaak perfect, maar zijn gebouwd op jaren van mislukte experimenten. Het delen van mislukkingen – wat niet werkte en waarom je bijstuurde – zou veel inzicht geven in hoe wetenschap werkelijk werkt.

Collega’s beschrijven je als gedreven en nieuwsgierig. Hoe houd je dat vast?
Het zit in mijn natuur. Mijn ouders waren onderwijzers. Zij moedigden me altijd aan om vragen te stellen en op onderzoek uit te gaan. Ik zie de wereld nog steeds als iets waarvan ik veel kan leren.

Wil je nog iets toevoegen?
Voor mij is het cruciaal geweest om te netwerken en kansen actief op te zoeken. Zo kreeg ik de kans om stage te lopen bij het ESA doordat ik al maanden eerder contact had gezocht. Je kunt uitkomsten niet voorspellen, dus je kunt maar beter alles doen om de kansen in jouw voordeel te laten werken.

De energietransitie: hoe worden we concurrerend én klimaatneutraal?

De energietransitie: hoe worden we concurrerend én klimaatneutraal?

Hoe kan Nederland in 2050 tegelijkertijd concurrerend én klimaatneutraal zijn? Dat was de centrale vraag tijdens de derde editie van de KHMW Transition Talks, op zondag 7 september in het Hodshonhuis.

Onder leiding van Jacqueline van den Ende (Carbon Equity) gingen vier sprekers met elkaar en met het publiek in debat: Michel Heijdra (Directeur-Generaal Klimaat en Energie, EZK), Gert Jan Kramer (Universiteit Utrecht), Jan Vos (NedZero) en Ruben Dijkstra (Ørsted Benelux).

In de loop van de middag werd duidelijk dat energietransitie niet langer vooral een technologisch verhaal is. Het gaat om een systeemtransitie waarbij infrastructuur, marktontwerp, financiering en industriebeleid in elkaar grijpen. Politieke keuzes en internationale samenwerking zijn cruciaal om de transitie daadwerkelijk te laten slagen.

Rondetafelgesprek met Jacqueline van der Ende (links) als moderator

Jacqueline van den Ende: “Welke keuzes moeten we nú maken?”

In haar openingswoord schetste Jacqueline van den Ende de kernvraag van de middag: hoe kan Nederland in 2050 klimaatneutraal zijn, zonder zijn economische kracht en concurrentievermogen te verliezen?

“Ons industriële fundament rust nog altijd op sectoren als chemie, raffinage en staal. Dat zijn niet alleen grote werkgevers, maar ook de grootste vervuilers. De verduurzaming komt langzaam op gang en verzandt te vaak in een patstelling tussen overheid en industrie. Maar de klimaatdoelen zijn onvermijdelijk én noodzakelijk voor een leefbare toekomst. Welke keuzes moeten we nú maken?”

Met die prikkelende vraag gaf ze het woord aan de eerste spreker.

Michel Heijdra, Directeur-Generaal Klimaat en Energie bij het ministerie van EZK

Michel Heijdra: “Zonder Europese coördinatie gaat het niet”

Michel Heijdra, Directeur-Generaal Klimaat en Energie bij het ministerie van EZK, benadrukte dat de energietransitie zich tegelijk op lokaal, nationaal en Europees niveau afspeelt.

“Wij kunnen in Nederland veel ambities hebben, maar uiteindelijk zijn we onderdeel van een geïntegreerde Europese markt. Dat geldt voor energieprijzen, infrastructuur en ook voor industriebeleid.”

Hij wees erop dat de Nederlandse industrie zeer energie-intensief is en sterk verweven met internationale waardeketens. “Neem de raffinaderijen in de Rotterdamse haven: tachtig procent van hun productie gaat naar het buitenland. Dan kun je je afvragen of het logisch is dat Nederland alleen de enorme kosten draagt voor de netwerken en infrastructuur die daarvoor nodig zijn.”

Volgens Heijdra moet Nederland zich concentreren op drie zaken:

  1. De basis op orde brengen.
    “Voor de gebouwde omgeving en mobiliteit is de route relatief duidelijk. Daar kunnen we met eigen duurzame elektriciteit grote stappen zetten.”
  2. Zorgvuldig kiezen in de industrie.
    “We moeten scherp kijken in welk delen van de industrie Nederland competitieve voordelen of een goede uitgangssituatie heeft. Dat vraagt om een portfolio-benadering: waar hebben we in Nederland echte toegevoegde waarde, en waar kunnen andere landen het beter of goedkoper doen en welk plek in de waardeketens kan Nederland het beste oppakken?”
  3. Europese afstemming.
    “Het Emissions Trading System (ETS) is verreweg het belangrijkste instrument. Dat zorgt voor een gelijk speelveld binnen Europa. Maar het beschermt ons niet tegen de rest van de wereld. Zonder een koolstofgrensheffing blijven we kwetsbaar voor oneerlijke concurrentie.”

Hij sloot zijn betoog af met een waarschuwing: “De transitie kan niet uitsluitend worden gefinancierd uit de Nederlandse schatkist. We zullen slimme mechanismen moeten vinden om de kosten bij de juiste partijen te leggen: consumenten die iets meer betalen voor groene producten, en industrieën die mondiaal concurreren en op een Europese groene vraag kunnen bouwen. Alleen zo houden we het politiek en maatschappelijk draaglijk.”

Uit de zaal kwam de vraag of Heijdra niet te somber was over de mogelijkheden voor Nederland. “Hebben we niet juist een unieke kans om met onze kennisinfrastructuur en ligging aan de Noordzee een leidende rol te spelen?”

Heijdra erkende dat punt, maar bleef realistisch: “We hebben inderdaad een uitstekende uitgangspositie. Maar we moeten waken voor overschatting. Zonder Europese afspraken en zonder duidelijk inzicht in de Nederlandse plek in waardeketens is het risico groot dat we veel investeren in infrastructuur die vooral buitenlandse partijen ten goede komt, terwijl de Nederlandse belastingbetaler de rekening betaalt.”

Gert Jan Kramer, hoogleraar Sustainable Energy Systems Universiteit Utrecht

Gert Jan Kramer: “Het idee dat energie hier per se duurder is, klopt niet”

De tweede spreker, Gert Jan Kramer, hoogleraar Sustainable Energy Systems aan de Universiteit Utrecht, begon zijn bijdrage met een observatie: in het Nederlandse debat wordt vaak verondersteld dat duurzame energie hier veel duurder is dan in andere delen van de wereld. Volgens hem is dat een misvatting.

“Het beeld dat groene energie in Nederland en Noordwest-Europa significant duurder zou zijn, houdt geen stand bij serieuze vergelijking,” stelde hij. “Natuurlijk zijn er plekken in de wereld waar de productie goedkoper is, denk aan Brazilië of bepaalde regio’s in Scandinavië. Maar de verschillen zijn meestal niet groot genoeg om de extra transportkosten te rechtvaardigen.”

Kramer verwees naar verschillende studies:

  • De VNCI liet recent onderzoek doen naar de productie van duurzame brandstoffen in Nederland versus Saoedi-Arabië. “De conclusie was dat de verschillen beperkt zijn. Natuurlijk heb je in Saoedi-Arabië veel zon, maar je moet die energie nog wel omzetten en vervoeren.”
  • IRENA (het International Renewable Energy Agency) bracht de mondiale kosten van waterstofproductie in kaart. “Ook daar zie je dat Noordwest-Europa niet slechter scoort dan veel grote industriële regio’s, zoals Japan, Korea of de oostkust van China. Integendeel: de Noordzee is een van de rijkste bronnen voor hernieuwbare energie die er zijn.”

Kramer besluit zijn inleiding: “De Noordzee is een asset van wereldklasse. We zouden ons moreel verplicht moeten voelen om die bron ook te benutten. Zeggen ‘een ander zal het wel doen’ is als tennissen met het net omlaag: je weigert de moeilijkheid van het spel te accepteren.”

Een van de aanwezigen wees daarnaast op de kracht van industriële clusters in Nederland. “De synergie van bedrijven die dicht bij elkaar zitten, compenseert vaak hogere energieprijzen. Kijk naar olefinen: die waren in Europa decennialang 30 procent duurder dan in de VS. Toch bleef de industrie hier overeind, juist vanwege de voordelen van schaal, kennis en logistiek.”

Kramer komt met een waarschuwing aan beleidsmakers: “Laat dit geen uitkomst van louter economische rekensommen zijn. Als we alleen het geld de weg laten wijzen, eindigen we zonder industrie. Het is een maatschappelijke en politieke keuze of we hier bijvoorbeeld chemie en staal willen behouden. Dat vraagt duidelijkheid en durf van de overheid.”

Uit de zaal kwam de vraag of Kramer niet te optimistisch was. “Is het niet naïef te denken dat we alle concurrentievoordelen kunnen behouden, terwijl gas hier bijvoorbeeld veel duurder is dan in de VS?”

Kramer erkende dat gas inderdaad een zwak punt is. “Voor gas-gebaseerde systemen zijn we in het nadeel. LNG-import maakt ons structureel duurder. Maar dat is niet hetzelfde als hernieuwbare energie. Daar hebben we juist een sterke positie.”

Michel Heijdra haakte hierop in: “Gas plus CCS (Carbon Capture and Storage) is in Nederland minstens twee keer zo duur als in de VS of het Midden-Oosten, omdat we CCS alleen offshore mogen doen en gas moeten importeren. Dat kan een brugtechnologie zijn maar is voor de toekomst geen duurzame optie. Voor hernieuwbaar inclusief biogrondstoffen ligt het anders: daar hebben we wél kansen.”

Een andere vraag uit de zaal was hoe Nederland zich kan onderscheiden van landen met lagere kosten en meer ruimte. Kramer antwoordde: “Door te investeren in kennis en infrastructuur. We hebben een uitstekende onderzoeksbasis, sterke havens, en een unieke ligging aan de Noordzee. Dat is geen garantie, maar wel een kans. De vraag is: grijpen we die kans, of laten we hem lopen?”

Jan Vos, voorzitter NedZero

Jan Vos: “Zware industrie moderniseren en tegelijk inzetten op tech”

Jan Vos, voorzitter van NedZero en voormalig Kamerlid, nam als derde spreker plaats achter de microfoon. Zijn boodschap: Nederland moet de zware industrie niet afschrijven, maar moderniseren. “We hoeven de zware industrie niet zomaar overboord te gooien. Wel moet ze drastisch vernieuwen. Een deel van de industrie kan die slag maken, een deel niet. Maar laten we in elk geval niet nu al concluderen dat er voor zware industrie in Nederland geen toekomst is.”

Vos wees op de geopolitieke positie van Nederland. “Onze ligging aan de Noordzee geeft ons toegang tot relatief goedkope hernieuwbare energie. Dat is een concurrentievoordeel dat veel landen om ons heen missen. Daar moeten we vol op inzetten.”

Niet alle industrie zal levensvatbaar blijken, erkende hij. “Kijk naar aluminium: het bedrijf Aldel is meerdere keren failliet gegaan. Blijkbaar lukt dat in Nederland niet. Bij Tata Steel is het spannend hoe de transitie uitpakt. Het is te vroeg om definitief te zeggen welke sectoren het gaan redden en welke niet.”

Zijn eigen achtergrond in de techsector gaf Vos reden om juist daar grote kansen te zien. “Je hebt er relatief weinig middelen voor nodig, maar je kunt razendsnel schalen, aandeelhouderswaarde opbouwen en internationale markten veroveren. Voor Nederland is het cruciaal om die techsector verder te ontwikkelen. Denk aan AI, datacenters, defensie gerelateerde technologie. Dat zijn sectoren waarin we mondiaal mee kunnen doen.”

Zijn conclusie: “Voor de toekomst van Nederland is het relevanter om op tech in te zetten, maar zonder de zware industrie helemaal los te laten. We hebben die nog steeds nodig voor onze autonomie: zonder staal maken we geen auto’s.”

Na zijn inleiding vroeg Jacqueline van den Ende aan Vos om te preciseren welke sectoren volgens hem kansrijk zijn en welke niet. Volgens Vos is het nog te vroeg om een harde scheidslijn te trekken. “Maar mijn gevoel zegt dat energie-intensieve bulksectoren het zwaar krijgen, terwijl de combinatie van hightech en hernieuwbare energie juist veel potentie biedt. Het is aan de overheid en aan ons als samenleving om die keuzes tijdig te maken.”

Uit de zaal kwam de vraag of dit geen te optimistisch beeld is. “De techsector is belangrijk, maar zonder fysieke productie kun je ook geen apparaten bouwen of infrastructuur onderhouden. Is het niet te gevaarlijk om daar te licht over te denken?”

Vos reageerde: “Helemaal mee eens. Daarom zeg ik ook: we hebben de zware industrie nog steeds nodig. De kunst is de juiste balans te vinden. Je moet ruimte maken voor nieuwe sectoren, maar tegelijk zorgen dat je niet volledig afhankelijk wordt van import. Autonomie telt ook mee.”

Ruben Dijkstra: “Laat Nederland niet opdraaien voor andermans transitie”

Ruben Dijkstra, CEO Ørsted Benelux

De vierde inleider, Ruben Dijkstra (CEO van Ørsted Benelux), legde het accent op de vraag wie de rekening betaalt voor de energietransitie. “Het zou vreemd zijn als de Nederlandse belastingbetaler opdraait voor de kosten van de Duitse energietransitie. We moeten slimme manieren vinden om de rekening neer te leggen bij de partijen die het voordeel hebben. Anders subsidiëren we andermans industrie.”

Dijkstra bepleitte demand creation: het verplicht stellen van (een aandeel) groene productie in eindproducten, bijvoorbeeld auto’s.
“Als je dat verplicht, wordt een staalfabriek genoodzaakt groene stroom of waterstof af te nemen, en kan die fabriek zelf betalen voor de verduurzaming. Zij kunnen de kosten doorberekenen in hun keten waarbij de consument betaalt voor de beperkte meerprijs van het duurzame product. Dat is veel eerlijker dan wanneer de overheid miljarden investeert in infrastructuur die uiteindelijk voor tachtig procent naar buitenlandse markten gaat.”

Volgens hem is dit een noodzakelijke aanvulling op het contracts for difference (CfD’s)-model, waar de offshore windindustrie voor pleit. “Met een CfD-systeem schuif je de kosten door naar de belastingbetaler, terwijl de industrie er direct van profiteert. Demand creation legt de verantwoordelijkheid waar die thuishoort: bij de consument.”

Dijkstra benadrukte dat deze aanpak bestaande industrieën op korte termijn perspectief kan bieden. “Neem Yara, een grote producent van kunstmest. Dat kan, technisch gezien, relatief eenvoudig overschakelen van grijze naar groene waterstof. Dat is een kans om hier snel te verduurzamen zonder het hele proces om te gooien. Voor Tata Steel ligt dat ingewikkelder, en kost het meer tijd om de fabriek te verduurzamen. Als we Yara de mogelijkheid geven om via certificaat-handel invulling te geven aan een groen staal- verplichting voor de productie van auto’s, kunnen we tijd winnen en stapsgewijs transformeren.”

Net als de vorige sprekers zag Dijkstra Europese samenwerking als onmisbaar. “We moeten onze interne markt veel beter benutten. Alleen zo zorgen we dat Noordwest-Europa geen concurrentienadeel oploopt. Want zonder coördinatie blijf je dweilen met de kraan open.”

Uit de zaal kwam de vraag hoe demand creation praktisch kan worden ingevoerd. “Is dit niet te complex, en leidt het niet tot hogere prijzen voor consumenten?”

Dijkstra erkende dat consumenten iets meer zullen betalen. “Maar het gaat vaak om beperkte prijsstijgingen: een auto die 300 euro duurder wordt, een zak chips die twee cent duurder wordt. Dat is maatschappelijk verdedigbaar. Veel beter dan miljarden uitgeven zonder duidelijkheid over wie profiteert.”

Jacqueline van den Ende vroeg of dit mechanisme voldoende prikkel biedt voor innovatie.

Dijkstra: “Juist wel. Bedrijven die weten dat ze verplicht zijn groene inputs te gebruiken, zullen actief zoeken naar goedkopere en efficiëntere oplossingen. Dat versnelt innovatie in plaats van dat het die afremt.”

Michel Heijdra voegde toe dat de uitdaging vooral Europees ligt. “Demand creation is krachtig, maar de vraag is: leg je die verplichting neer bij Nederlandse bedrijven of bij Europese bedrijven, en hoe bescherm je tegen wereldwijde concurrentie? Dat is een politieke keuze. Nederland kan dat niet in z’n eentje beslissen.”

Moeten we de zware industrie behouden?

Na de vier inleidingen was het tijd voor het debat met de zaal. Hierbij kwamen uiteenlopende thema’s aan bod: de toekomst van de zware industrie, de kosten van infrastructuur, Europese samenwerking en het wenkend perspectief van de transitie.

Op de stelling dat Nederland de zware industrie moet opgeven en zich volledig moet richten op hightech en circulaire sectoren reageerden zowel de zaal als de panelleden verdeeld.

Jan Vos: “Niet opgeven, maar moderniseren. Zonder zware industrie hebben we geen autonomie.”

Gert Jan Kramer: “De Noordzee is een bron van wereldklasse. Het is een politieke keuze of we de industrie hier behouden.”

Ruben Dijkstra: “Zorg dat de consument betaalt via demand creation. Dan voorkom je dat Nederland de Duitse transitie financiert.”

Michel Heijdra: “De kosten zijn zeer hoog. We moeten zorgen dat wij niet betalen voor infrastructuur die vooral buitenlandse partijen bedient. Daar kan demand creation een oplossing voor zijn maar ook andere zaken als risicodeling met het buitenland zijn nodig.”

Kosten en kapitaal

Een ervaren industriebestuurder uit de zaal wees erop dat bedrijven projecten neerzetten waar het rendement het hoogst is. “Nederland voldoet vaak niet. We praten over 500 miljard euro aan investeringen in tien jaar, maar bedrijven kunnen dat zelf niet zonder meer opbrengen. Zonder duidelijk beleid en kapitaalmarkten gaat het niet lukken.”

Michel Heijdra reageerde dat kapitaalmarkten cruciaal zijn, maar dat het de vraag is waar je ze voor inzet. “TenneT als staatsbedrijf kan goedkoop groene obligaties uitgeven, mede dankzij een staatsgarantie. Voor de industrie is het ingewikkelder: dit zijn private partijen die anders ondersteund moeten worden om financiering aan te trekken.”

 

Europese instrumenten

Een hoogleraar bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen wees op bestaande Europese instrumenten zoals de taxonomie, SFDR en ETS. “Waarom hoor ik die nauwelijks terug in dit debat?”

Ruben Dijkstra: “Omdat ze niet altijd werken. Voor staal wel, maar voor auto’s niet. En zodra Europa de 2040-doelen loslaat, ondermijn je het vertrouwen.”

Jan Vos: “In Brussel wordt er veel afgestemd, maar nationale belangen gaan vaak voor.”

Michel Heijdra: “ETS is het belangrijkste instrument binnen Europa. Maar industriebeleid blijft grotendeels nationaal, waardoor er een ongelijk speelveld ontstaat.”

 

Het wenkend perspectief

“Wat is het wenkend perspectief’, wilde iemand uit de zaal weten. “Waarom moeten we dit allemaal doen en blijven we niet afhankelijk van fossiel?”

Dijkstra: “Omdat we het maatschappelijk willen. Het nieuwe evenwicht ligt op hogere kosten.”

Vos: “Klimaatproblemen escaleren en vergroten draagvlak. Landen die nu investeren, exporteren straks hun duurzame producten.”

Kramer: “We moeten eerlijk zijn: dit gaat om klimaatverandering. Alle andere argumenten zijn bijvangst.”

Heijdra: “Eens met de vorige sprekers. Maar specifiek over fossiel: zelfs als we fossiel zouden willen, kunnen we als industrie niet goed concurreren met landen als Amerika of het Midden-Oosten waar gas – sinds Ruslands oorlog in Oekraïne – veel goedkoper is.”

Een van de aanwezigen in de zaal merkt op: “Nederland kan opnieuw een groot energieland worden. Met de Noordzee en onze fabrieken hebben we de infrastructuur al staan. Waarom zouden we nieuwe fabrieken elders bouwen?”

Kernenergie en flexibiliteit

Vraag uit de zaal: “Zijn we niet te afhankelijk van wind op zee? Bereiken we geen afnemende meeropbrengsten? En besteden we de honderden miljarden optimaal?”

Dijkstra: “Ik geloof in én-én. Kernenergie kan basislast leveren, wind en zon zorgen voor volatiliteit. En dus hebben we meer vraag en opslag nodig om prijsschommelingen op te vangen.”

Heijdra: “Eens. Het is én-én. Om naar 100 procent duurzaam in de elektriciteitsmix te gaan, hebben we verder batterijen, demand creation en conversie nodig.”

Kramer: “Elektrolyse wordt cruciaal: overtollige stroom omzetten in waterstof, niet om terug te voeden in het net, maar om de procesindustrie te voeden.”

In haar slotwoord bedankte Jacqueline van den Ende de sprekers en het publiek. “We hebben vanmiddag gezien hoe complex de energietransitie is. Het gaat niet alleen om technologie, maar ook om politieke keuzes, internationale coördinatie en maatschappelijke acceptatie. Wat wél duidelijk is: we kunnen ons de luxe niet veroorloven om af te wachten. Nederland heeft unieke kansen, maar alleen als we durven kiezen.”

De middag werd afgesloten met een borrel in het Hodshonhuis, waar de discussie nog lang doorging.

Foto's: Marlise Steeman

De materialentransitie

De materialentransitie

Verslag van het eerste transitiedebat

Dit jaar begint de KHMW een nieuwe gespreksreeks, de Transition Talks. Tijdens deze debatten wordt er gesproken over de belangrijke maatschappelijke transities van onze tijd. Op zondag 16 maart stond als eerste de materialentransitie centraal.

Dat de aandacht deze zondagmiddag vooral uitging naar plastic, is niet toevallig. Dagvoorzitter Tom van Aken, CEO van Avantium, liet in zijn inleiding zien dat plastics werkelijk overal zijn. Wereldwijd gebruiken we anno 2024 maar liefst 450 miljoen ton per jaar, en de verwachting is dat dat gebruik oploopt tot meer dan 1000 miljoen ton in 2050. Plastics worden voor meer dan 90% gemaakt van fossiele grondstoffen. Toch wordt momenteel wereldwijd maar 10-15% van het plastic gerecycled. En er lekt veel weg: de afgelopen 50 jaar is zo’n 200 miljoen ton plastic in zee terechtgekomen. Verreweg het meest plastic wordt verbrand of eindigt op een vuilnisbelt.

De KHMW had drie deskundigen uitgenodigd om hun visie op het onderwerp te geven: mr. Sandra Onwijn MPA, directeur Circulaire Economie, Klimaat & Energie, ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, vanuit de overheid, dr. ir. Nelleke van der Puil, vicepresident Materials, LEGO Group, vanuit het bedrijfsleven, en prof. dr. Pieter Bruijnincx, hoogleraar duurzame chemie en katalyse, Universiteit Utrecht, vanuit de wetenschap.

Wat doet de overheid?

Sandra Onwijn meldde dat het kabinet als doel heeft gesteld dat Nederland in 2050 volledig circulair is. Dat wil zeggen dat we zuinig en slim met grondstoffen en producten omgaan. We gebruiken minder grondstoffen doordat we producten langer gebruiken en gebruikte grondstoffen weer inzetten voor nieuwe producten. Ook kiezen we grondstoffen die steeds weer aan te vullen zijn.

Om dit doel te bereiken, is er een Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) opgesteld. Dit programma gaat uit van vier knoppen waar je aan kunt draaien (de zg. ‘4 v’s’): verminderen van grondstofgebruik, vervangen van grondstoffen, verlengen van de levensduur van producten en verwerken van producten en grondstoffen (hoogwaardig recyclen). De overheid kan dit aanjagen door te stimuleren, te normeren en te beprijzen. Het NPCE geeft een programmatisch overzicht van de doelen en maatregelen die op dit moment zijn voorzien voor de realisatie van de een circulaire economie. Het programma biedt ook veel ondersteunende maatregelen.

Om het NPCE te laten slagen, wordt er van de consument een gedragsverandering verwacht. De consument is immers de eindgebruiker: hij moet de cirkel rond maken.

De transitie is voor elke sector en productgroep anders. Daarom focust de overheid op vijf prioritaire sectoren en grondstoffenketens: consumptiegoederen, kunststoffen, bouw, maakindustrie en biomassa en voedsel.

In 2027 wordt de circulaire-plastic-norm van kracht: dan worden polymeerverwerkers in Nederland verplicht om ca. 25-30% circulaire polymeren toe te passen bij het maken van plastic.  Dit moet leiden tot duurzaam grondstoffengebruik en reductie van de CO2-uitstoot. Het ministerie heeft subsidies beschikbaar om bedrijven bij deze transitie te ondersteunen.

Daarnaast staat in het hoofdlijnenakkoord een heffing op plastic aangekondigd. Deze moet de schatkist jaarlijks structureel 547 miljoen euro opleveren. Dit plan wordt uitgewerkt door het ministerie van Financiën, maar het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is hier nauw bij betrokken, zegt Onwijn. Daarnaast is haar ministerie bezig met een beleidsplan over een grondstoffentransitie in de chemische industrie, waarbij koolstof wordt vervangen door duurzame bronnen zoals secundaire (gerecyclede) grondstoffen en duurzame bio-grondstoffen.

Wat doet het bedrijfsleven?

LEGO, ‘de grootste bandenproducent ter wereld’, werkt natuurlijk volop met plastics. Het geliefde speelgoed wordt vervaardigd in zeven grote fabrieken in verschillende werelddelen.

Nelleke van der Puil laat zien dat de grootste milieuvervuiling niet plaatsvindt bij LEGO zelf, maar in het voor- en na-traject. Dat begint al bij de winning van olie en gas, waarbij veel CO2 en methaan vrijkomen, en bij de bewerking van die grondstoffen tot nafta en moleculen, wat veel energie kost. ‘De conversie van plastic tot plasticproduct in de LEGO-fabriek is relatief minder belastend’, zegt Van der Puil, ‘maar de stappen ervoor zijn natuurlijk nodig om tot dat product te komen. En dan is het ook de vraag wat er ná gebruik met het plasticproduct gebeurt.’

LEGO onderzoekt of er voorin de productieketen iets veranderd kan worden. Om onafhankelijk te worden van olie en gas wordt ernaar gestreefd over te stappen op duurzame (gerecyclede of bio-gebaseerde) materialen. Daarnaast stimuleert het bedrijf hergebruik van het eindproduct. LEGO wordt onder gebruikers vaak van generatie op generatie doorgegeven. LEGO wil gebruikers die echt van hun gekleurde steentjes af willen, aanmoedigen om ze terug te brengen, zodat ze hergebruikt kunnen worden of verwerkt tot een nieuw product.

Wat zegt de wetenschap?

Hoogleraar Pieter Bruijnincx daagt iedereen uit om anders over de materialentransitie te gaan denken. ‘De circulaire economie is maar een middel’, waarschuwt hij, ‘geen doel op zich.’ Het klinkt hem nog te veel als ‘nieuwe wijn in oude zakken’. Niet dat hij de circulaire economie opzij wil schuiven, maar hij wil er graag iets anders naast zetten.

De cirkel bestaat uit grondstofwinning, productie, gebruik en levenseinde van het product. Bij dat levenseinde kun je denken aan hergebruik, recyclen of afval als bron. Maar natuurlijk lekt er ook veel weg en komt er, zoals we hebben gezien, veel plastic in het milieu terecht.

‘Er wordt nog te veel uitgegaan van het palet aan materialen dat nu gebruikt wordt’, zegt Bruijnincx. ‘Maar dit palet is niet ontworpen voor circulariteit. En het past niet goed bij de nieuwe grondstoffen. Het wordt nog steeds bepaald door wat we hebben en kennen, en het is een mismatch met waar we eigenlijk zouden willen zijn.’ We denken, constateert Bruijnincx, nog te veel aan de functie van een product, niet aan het levenseinde ervan. Eigenlijk zouden we bij het einde moeten beginnen.

Bruijnincx pleit dan ook voor een ‘moleculenrevolutie’, waarbij uitgegaan wordt van bio-gebaseerde en gerecyclede materialen. ‘Maak ruimte hiervoor’, zegt hij, ‘en vermijd een nieuwe lock-in!’

Debat

Na de drie inleidingen volgde er een geanimeerd debat. Meerdere vragen hadden betrekking op het feit dat er afgelopen jaar verschillende recyclingbedrijven failliet zijn gegaan, en er naar verwachting nog meer zullen volgen. Dit is extra schrijnend omdat deze bedrijven na de invoering van de circulaire-plastic-norm in 2027 hard nodig zullen zijn. Sandra Onwijn kent het probleem, dat veroorzaakt is doordat de prijs van recyclaat op dit moment heel laag ligt, gecombineerd met de hoge energieprijzen. Volgens Onwijn moet er in EU-verband gekeken worden of de Nederlandse markt beschermd kan worden tegen de invoer van virgin plastic uit China en de Verenigde Staten. Daarnaast heeft de Tweede Kamer recent een motie aangenomen om te kijken naar een overbruggingskrediet voor recyclingbedrijven tot 2027.

Volgens Van der Puil wil een bedrijf als LEGO graag nieuwe, bio-gebaseerde plastics hebben, en is het ook bereid om daarvoor te betalen. ‘Dat doen we nu al, veel meer’, zegt ze. ‘Als we deze transitie doen, gaan we er met z’n allen wel meer voor betalen. Het is ook niet zo makkelijk om je productieproces helemaal te veranderen. Je kunt niet in een keer al je machines vervangen, daar komen dan ook heel veel afvalstoffen van.’

Volgens Tom van Aken hebben bedrijven die nieuwe technologie ontwikkelen in Europa, en zeker in Nederland, moeite om geduldig risicodragend kapitaal te krijgen. Daardoor vallen die  bedrijven vaak om voor ze op commerciële schaal produceren. ‘Terwijl er ook aan de biobased-kant veel bedrijven zijn die veelbelovend zijn. We moeten ze een kans geven om op de markt te komen.’

Hoopgevende voorbeelden

Gevraagd naar hoopgevende voorbeelden verwijst Sandra Onwijn naar de regelgeving uit 2016 die een einde maakte aan gratis plastic tasjes. ‘Dat is een enorm succes, want iedereen neemt nu zijn eigen tas mee, of ze betalen ervoor.’ Ook kringloopwinkels en tweedehands textiel zitten in de lift. ‘Ik vermoed dat jongeren al veel meer met de circulaire economie bezig zijn dan de oudere generaties’, zegt ze.

Pieter Bruijnincx beaamt dat er een verandering van de ‘hearts and minds’ gaande is. Aan de universiteit merkt hij dat de studenten, jonge mensen, zelfs ‘eisen’ om hierin opgeleid te worden, en dat ze er heel graag hun creatieve energie voor willen inzetten.

Volgens Nelleke van der Puil zet LEGO vaker in op hergebruik. Zo heeft het bedrijf in de Verenigde Staten een succesvolle ‘replay’-campagne opgezet. ‘Dat is in Europa met al die regelgeving lastiger.’

Tom van Aken bericht dat zijn bedrijf, Avantium, zich veel met bio-gebaseerde producten bezighoudt. Textiel producten worden nog vaak niet gerecycled omdat ze bestaan uit meerdere stoffen; er wordt gewerkt aan nieuwe technologieën om ook zulke stoffen op zo’n manier te processen dat ze volledig gerecycled kunne worden . De cirkel sluit zich als consumenten leren ‘om hun spullen in zo’n bak te stoppen’, zegt hij.

Foto's: Anja Robertus

Verslag Wim Drees Seminar ‘Vergroening van het belastingstelsel: noodzaak of juist niet?

Verslag Wim Drees Seminar ‘Vergroening van het belastingstelsel: noodzaak of juist niet?

Verslag van het Wim Drees Seminar 'Vergroening van het belastingstelsel: noodzaak of juist niet?' dat op 15 oktober plaatsvond in Den Haag

Belastingen zijn noodzakelijk: de collectieve voorzieningen moeten gefinancierd worden. Daarnaast kunnen via belastingen gedrag beïnvloed en groene investeringen aangejaagd worden. Via vergroening probeert de overheid milieubewust gedrag te stimuleren, door ‘slecht’ gedrag extra te belasten en ‘goed’ gedrag te belonen met kortingen. Doet de overheid dit nu voldoende en wat is de samenhang met andere instrumenten als subsidiëring en wetgeving? Er zit spanning tussen het behouden van een stabiele belastinggrondslag aan de ene kant en het sturen op gedrag aan de andere kant; hoe zou de overheid hiermee om moeten gaan?

Deze vragen stonden centraal tijdens de najaarseditie van het Wim Drees Seminar op 15 oktober 2024 in Den Haag. Sprekers waren Herman Vollebergh, hoogleraar Empirical Tax Economics en Economics and Environmental Policy aan Tilburg University en tevens Senior Research Fellow aan het Planbureau voor de Leefomgeving, en Mickie Schoch, directeur Algemene Fiscale Politiek, directoraat-generaal Fiscale Zaken, ministerie van Financiën. De derde spreker die was aangekondigd, Femke Groothuis, Founder & Wavemaker, The Ex'tax Project, moest helaas verstek laten gaan. Joost Clerx, directeur Begrotingszaken ministerie van Financiën en lid wetenschappelijke raad Wim Drees Fonds, trad op als moderator.

KLIK HIER voor een uitgebreid verslag van de lezingen en de discussie.

KLIK HIER om de powerpoint van Herman Vollebergh in te zien.

KLIK HIER om de powerpoint van Mickie Schoch in te zien.

Welkomstwoord door Didier Maclaine Pont, penningmeester KHMW

Inleiding onderwerp en introductie sprekers door Joost Clerx

Herman Vollebergh

Mickie Schoch

Geanimeerde gesprekken bij de borrel

Geanimeerde gesprekken bij de borrel

Geanimeerde gesprekken bij de borrel