Marouscha Puister: “Ik wil onderzoek doen dat ergens toe bijdraagt”
Hoe gebruik je gif en licht in de strijd tegen kanker? Marouscha Puister, winnaar van de KHMW Jong Talent Afstudeerprijs Scheikunde, legt uit hoe zij natuurlijke toxines koppelt aan lichtgevoelige metalen – en waarom goede wetenschap nooit stopt bij het lab.
Wat trok jou aan in het idee om stoffen uit dierlijk gif te combineren met lichtgevoelige metalen tegen kanker?
Ik hou van chemie én van licht. In mijn bachelor werkte ik al met moleculen die van structuur veranderen onder invloed van licht. Toen ik voor mijn master een nieuw project zocht, kwam ik bij een onderzoeksgroep die ook met licht werkt. Daar lag dit idee al op tafel: giftige peptiden uit bijvoorbeeld bijengif koppelen aan metalen die je met licht kunt activeren. Voor mij was dat de ideale combinatie van mooie chemie en een mogelijk maatschappelijk doel.
Hoe kwam je bij die gifstoffen terecht?
We wilden peptiden gebruiken met een specifieke chemische groep waaraan het metaal gemakkelijk te koppelen is. Ik heb veel literatuur doorgespit naar natuurlijke peptiden met zo’n groep — uit bijen, vissen en planten. De peptiden uit bijengif bleken het meest geschikt om mee verder te gaan.
Hoe vernieuwend is het om natuurlijke toxines met metalen te combineren?
Er wordt al veel onderzoek gedaan naar stoffen uit planten en dieren. Vaak blijken die wél giftig voor kankercellen, maar helaas ook voor gezonde cellen. Daardoor strandt het bij fundamentele resultaten. Ons idee was om dat een stap verder te brengen door er lichtgevoelige metalen aan toe te voegen. Zo kun je de giftigheid pas activeren op het moment dat je dat wilt — bijvoorbeeld op de plek van de tumor.
Wat was voor jou de grootste uitdaging?
Het aantonen dat het metaal echt aan het peptide vastzat. In onze eerste analyses vielen de verbindingen weer deels uit elkaar, waardoor het leek alsof we ze niet hadden gemaakt. Pas met andere analysetechnieken konden we laten zien dat ze wél bestonden. Dat was frustrerend, maar ook leerzaam.
Welke eigenschappen helpen om dan door te zetten?
Geduld, relativeringsvermogen en fijne mensen om je heen. Onderzoek is niet lineair: negen van de tien dingen lukken niet, en dan ineens maak je een grote stap. Een begeleider die motiveert en collega’s met wie je kunt lachen maken een wereld van verschil.
Hoe dichtbij is een klinische toepassing?
Nog ver weg. Wij hebben laten zien dat de verbinding na belichting ongeveer drie keer giftiger wordt. Voor een echte therapie heb je een veel groter effect nodig, honderden keren sterker. Chemisch valt er dus nog veel te verbeteren, en daarna volgt het lange traject van celonderzoek, dierproeven en klinische tests. Voor mij is het genoeg dat ik een klein puzzelstukje heb gelegd waarop anderen kunnen voortbouwen.
Wat gebeurt er nu met jullie bevindingen?
We werken aan een publicatie, maar er loopt ook een patentaanvraag voor het gebruikte metaal. Dat moet eerst rond zijn. Mijn begeleider Irene is inmiddels in Straatsburg een eigen onderzoeksgroep begonnen en zij gaat hier daar mee verder. Het is mooi om te weten dat het niet stopt bij mijn afstudeerwerk.
Waar richt je je nu op in je promotieonderzoek?
Ik werk nu met radioactieve metalen, zoals holmium, voor kankertherapie in latere behandelfases. Die isotopen zijn veelbelovend, maar moeilijk zuiver te krijgen. Ik ontwikkel chemische methoden om ze te scheiden en geschikt te maken voor vervolgonderzoek door biologen.
Is maatschappelijke relevantie voor jou een voorwaarde?
Ja, absoluut. Ik wil kunnen uitleggen waarom ik hier tijd en middelen in steek. Mijn motivatie komt uit het idee dat mijn werk uiteindelijk — via vele stappen — kan bijdragen aan betere behandelingen.
Je project was interdisciplinair. Hoe heb je al die vakgebieden eigen gemaakt?
Als scheikundige ben ik gewend aan synthese en karakterisatie, maar ik wilde de stoffen ook testen op liposomen en later op kankercellen. Dat was nieuw terrein: in de chemie bescherm je jezelf tegen je chemicaliën, in de celbiologie bescherm je je cellen tegen jou. Die omkering was ik wennen. Gelukkig kon ik terugvallen op mijn begeleiders en specialisten uit andere vakgebieden.
Je noemt wetenschapscommunicatie als belangrijk thema. Wat betekent dat voor jou?
Voor mij is wetenschapscommunicatie geen eenrichtingsverkeer. Natuurlijk wil ik uitleggen wat ik doe en laten zien dat er zorgvuldig met publiek geld wordt omgegaan. Maar ik wil ook luisteren: wat vinden patiënten belangrijk, hoe kijken mensen naar bijwerkingen of risico’s? Die dialoog maakt onderzoek beter en zorgt voor wederzijds begrip. Tijdens mijn master heb ik daar vakken over gevolgd, en ik probeer dat nu actief mee te nemen in mijn werk.

