Carla Hollak: “Wetenschap is een krachtig wapen”
“We kunnen op heel veel manieren kosten besparen, maar níet door echte innovaties te blokkeren.” Vanuit die overtuiging bouwde prof. dr. Carla Hollak, hoogleraar “Medicines and Society” aan Amsterdam UMC, aan een nieuw denken over de ontwikkeling en inzet van geneesmiddelen. Voor haar baanbrekende werk op het gebied van zeldzame ziekten en academische geneesmiddelontwikkeling ontvangt zij op vrijdag 28 november de KHMW Dr. Saal van Zwanenberg Ereprijs 2025. De onderscheiding, waaraan een bedrag van € 25.000 is verbonden, bekroont onderzoek dat direct of indirect heeft geleid tot de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen en de processen die daarmee samenhangen.

Prof. dr. Carla Hollak, winnares KHMW Dr. Saal van Zwanenberg Ereprijs 2025
Carla Hollak is sinds de jaren tachtig verbonden aan Amsterdam UMC. Eerst richtte ze zich vooral op hematologie, de leer van bloedziekten. “De combinatie van patiëntenzorg en laboratoriumonderzoek boeide me enorm.” Door hoogleraar Rob Goudsmit kwam daar al snel iets bij: interesse in de zeldzame stofwisselingsziekte van Gaucher. “Er was net een geneesmiddel in ontwikkeling die patiënten voor het eerst een reëel perspectief op verbetering bood. Toen ontstond het idee om op het snijvlak van biochemie, hematologie en klinische zorg te onderzoeken of die enzymbehandeling ook voor onze patiënten zou werken.”
Een belangrijke doorbraak kwam toen professor Hans Aerts nieuwe biomarkers ontdekte die Hollak in de klinische praktijk toetste: meetbare aanwijzingen die laten zien hoe goed een behandeling aanslaat. Daardoor werd ze al vroeg geconfronteerd met de ethische en maatschappelijke vraagstukken rond weesgeneesmiddelen, de vaak extreem dure behandelingen voor zeldzame aandoeningen. “Die kosten al snel een paar ton per patiënt per jaar,” zegt ze. “Dan moet je precies weten welke patiënt je wanneer behandelt, anders wordt het onhoudbaar.”
Vanaf het eerste moment zette Hollak in op een doelmatige, individuele behandeling. “We waren nogal eigenwijs,” zegt ze met een glimlach. “Elke patiënt is anders, dus dan moet de behandeling dat ook zijn.” Dat botste soms met de standaarddoseringen waar de farmaceutische industrie op aandrong. Toch kregen Hollak en Aerts steun van de toenmalige Ziekenfondsraad, nu het Zorginstituut. Ze ontwikkelden een eigen behandelprotocol dat later landelijk werd ingevoerd en duidelijk maakte hoe je uitkomsten goed kunt volgen. Het werd een belangrijke pijler van Hollaks proefschrift.
Het ontstaan van een nieuw vakgebied
Hollak maakte al vroeg carrière. Dat kwam mede doordat er een sterke patiëntenorganisatie was: de Gaucher Vereniging Nederland. “Daar heb ik enorm van geprofiteerd,” vertelt ze. Ook haar opleider Rob Goudsmit speelde daarin een rol. Hij stond aan het einde van zijn loopbaan en droeg het werk snel aan haar over. “Dat was in 1991. Ik was 29 en nog bezig met de laatste fase van mijn opleiding tot internist.”
Ze kon rekenen op de steun van biochemicus Hans Aerts en later ook van internist en hematoloog Rien van Oers. Maar binnen de hematologie waren metabole ziekten nog altijd een buitenbeentje — waardoor ze veel zelf moest opbouwen.
Geleidelijk breidde haar werkterrein zich uit naar andere stofwisselingsziekten, zoals de ziekte van Fabry. In die tijd vielen erfelijke metabole aandoeningen vrijwel volledig onder de kinderartsen. Patiënten bleven vaak tot ver in hun volwassenheid daar onder controle. “Maar die patiënten kregen te maken met typisch volwassen vraagstukken, zoals vruchtbaarheid, werk of relaties,” legt ze uit. “Samen met kinderarts Frits Wijburg ben ik gaan kijken hoe we dat konden verbinden met de interne geneeskunde. Zo is een nieuw vakgebied ontstaan: erfelijke metabole ziekten bij volwassenen.”
Hollak kreeg de ruimte om een eigen afdeling op te bouwen, inmiddels uitgegroeid tot een volwaardige subafdeling binnen de endocrinologie. De leiding heeft ze onlangs overgedragen aan collega Mirjam Langeveld. Ook landelijk staat het vakgebied nu stevig op de kaart, met een netwerk van vergelijkbare expertisecentra.
Toch ging het niet altijd vanzelf. Rond 1995 dreigde ze zelfs haar baan te verliezen. “Het toenmalige hoofd had geen idee wat wij aan het doen waren,” zegt ze droog. “Expertisecentra voor zeldzame aandoeningen zijn broodnodig, juist voor het doelmatig inzetten van geneesmiddelen.”
Door zelf subsidies binnen te halen, kon ze laten zien hoe belangrijk het werk was. “Dat heeft er uiteindelijk toe geleid dat ik waardering en erkenning kreeg, kon blijven en het verder kon uitbouwen. En nu krijg ik binnen ons instituut echt alle ruimte en vrijheid.”
Een klein tikje
Overigens laat Hollak zich niet snel uit het veld slaan. “Als ik denk: jullie zien het niet goed, dan ga ik net zo lang door tot het wél gebeurt,” zegt ze vastberaden. “Wetenschap is een krachtig wapen: je legt de feiten op tafel en vraagt simpelweg wie er gelijk heeft.”
Dat betekent niet dat alles altijd vanzelf ging. “En er zijn momenten geweest dat het tegenzat, ook al denk je dat je precies weet hoe het zit.” Ze vertelt over haar strijd voor een onafhankelijk ziekteregister voor de ziekte van Fabry. Twee farmaceuten beheerden ieder hun eigen register; behandelaren stonden buitenspel. Dat moest anders, vond zij. “In 2010 had ik mezelf min of meer uitgenodigd op een congres van het European Medicines Agency. Iedereen zei: fantastisch idee! Maar toch is het tot op de dag van vandaag niet gelukt.”
Die ervaring leerde haar dat het gebrek aan goede monitoring niet alleen bij de industrie ligt. “Ook wij, als wetenschappers en behandelaars, moeten eerder anticiperen en zelf de voorwaarden creëren.” Hoewel ze blijft streven naar verandering, weet ze dat systemen stroperig zijn. “Soms kun je die stoomboot die altijd maar rechtdoor vaart een klein tikje geven. Dat is het maximale wat je kunt doen.”
Ruimte voor innovatie
Niet alleen de wetenschap drijft haar, maar vooral de positie van patiënten die afhankelijk zijn van dure medicatie. “Het gebeurt dat een middel bewezen effectief is, maar als niet-kosteneffectief wordt bestempeld en daardoor in de geneesmiddelensluis blijft hangen,” zegt ze. “Dan komt het dus niet bij patiënten terecht.”
Ze pleit daarom voor een aanpak die betaalbaarheid, toegankelijkheid én innovatie combineert. “We kunnen op heel veel manieren kosten besparen, maar níet door echte innovaties te blokkeren.” Innovaties kunnen volgens haar zelfs onderdeel zijn van de oplossing voor de stijgende zorgkosten. “Ik denk dat nieuwe ontwikkelingen ons juist gaan helpen om de kosten te beheersen.”
Nieuwe geneesmiddelen moeten volgens Hollak meer ruimte krijgen om zich in de praktijk te bewijzen, mits dat proces door artsen en onderzoekers zorgvuldig wordt gemonitord. “Die controle kost relatief weinig, en je kunt er een enorme besparing mee realiseren.” Ook is ze een voorstander van repurposing — oude, bekende middelen inzetten voor nieuwe indicaties.
Daarnaast ziet ze toekomst in pay-for-performance, waarbij pas wordt betaald als een patiënt daadwerkelijk profiteert van een behandeling. “Fabrikanten staan daar niet onwelwillend tegenover. Zij steken veel tijd, geld en energie in middelen die soms niet bij patiënten terechtkomen. Tegelijkertijd zitten er natuurlijk ook verkeerde prikkels bij fabrikanten. Daar moeten we een stokje voor steken.”
Hollak ziet een belangrijke rol voor het Zorginstituut, dat werkt aan het Toekomstbestendig Stelsel Geneesmiddelen. “Daar zit eigenlijk iedereen aan tafel,” zegt ze. “Maar ik ben wel een beetje bezorgd of in de uitvoering innovaties echt sneller en betaalbaarder worden. Het is zó complex.”
De individuele zorg die Hollak voor ogen heeft, vraagt tijd — en die ontbreekt vaak. Ze is dan ook een uitgesproken voorstander van ontregelde zorg. “We moeten minder papierwerk van de behandelaars eisen en ze meer vertrouwen geven. Dan komt er weer ruimte voor het echte gesprek in de spreekkamer.” Ze pleit zelfs voor een apart tarief voor complexe individuele besluitvorming. “Dat verdient zich vanzelf terug.”
Plannen voor de toekomst
Hollak vindt dat medische studenten beter moeten worden toegerust voor de maatschappelijke rol die zij als arts gaan spelen. “Het systeem waarin geneesmiddelen worden beoordeeld, vergoed en ingezet is complex — en artsen hebben daar directe invloed op. Wat is voor een patiënt écht een relevante uitkomst? Dat moeten wij vaststellen. Niet alleen bedrijven of beleidsmakers.”
Aan jonge onderzoekers geeft ze mee kritisch te blijven. “Bedenk bij elk geneesmiddel dat je gaat voorschrijven of het voor deze patiënt echt geïndiceerd is. Zorg dat je onafhankelijk blijft van de farmaceutische industrie. Maar gá voor je patiënt als er echt een meerwaarde is.”
Die rol pakt ze zelf als voorzitter van de Commissie Wees binnen de Federatie Medisch Specialisten, die adviseert over innovatieve geneesmiddelen voor zeldzame ziekten. “We kunnen dan heel vroeg al zeggen: dit is veelbelovend, maar dít zijn de voorwaarden.”
Ze richtte ook in Amsterdam UMC Medicijn voor de Maatschappij op, een academisch platform voor maatschappelijk verantwoorde geneesmiddelontwikkeling en voor verbeterde toegang tot medicijnen. Als lid van de Ronde Tafel Weesgeneesmiddelen stond ze aan de basis van het met zorgverzekeraars en patiënten ontwikkelde “Orphan Drug Access Protocol”. Medicijn voor de Maatschappij coördineert dit protocol, waardoor geneesmiddelen snel, maar op een gecontroleerde manier bij patiënten kunnen komen. Medicijn voor de Maatschappij is in 2025 opgegaan in Stichting RARE-NL, een nationaal samenwerkingsverband rond zeldzame ziekten en repurposing van verschillende UMC’s, als onderdeel van het landelijke bureau FAST (Future Affordable and Sustainable Therapies).
“Bij RARE-NL werken we aan nieuwe modellen waarin geneesmiddelen onder maatschappelijke voorwaarden worden ontwikkeld,” legt Hollak uit. “Daar hoort ook een andere manier van prijsbepaling bij. We willen de prijs niet uitsluitend baseren op de ‘waarde’ voor de patiënt, want dan kan die soms veel te hoog uitpakken. We moeten óók kijken naar de daadwerkelijke investeringen: wat heeft het nou precies gekost?” Dat betekent volgens Hollak niet dat een beoordeling van de waarde van een geneesmiddel voor de patiënt niet belangrijk is. “We moeten geen middelen ontwikkelen met nauwelijks toegevoegde waarde, alleen omdat er geld in is gestoken. Dus dat waarde-element hoort er wél bij — maar dan op een verantwoorde manier.” Volgens Hollak kunnen artsen daarin een cruciale rol spelen. “Wij kunnen heel goed beoordelen wanneer een middel echt een verschil maakt, zonder altijd terug te vallen op een model dat volledig op ‘QALY’s’ leunt. De huidige kwaliteit-van-leven-instrumenten schieten soms tekort bij zeldzame en chronische aandoeningen. We hebben ze tot standaard verheven, terwijl ze soms onvoldoende laten zien wat een behandeling voor een patiënt betekent.”
Hollak is kritisch op de huidige valorisatiepraktijk, waarbij universiteiten innovaties soms vooral willen inzetten om economisch rendement te behalen. “Dat botst weleens. Maar het is niet goed voor de maatschappij als wij als academie het financiële gewin zwaar laten meetellen.” Niet iedereen is blij met haar kritische opstelling, geeft ze toe. “Maar dat hoort erbij.”
“Iets meer linksaf”
Een onderscheiding als de Dr. Saal van Zwanenberg Ereprijs geeft Hollak extra energie, maar ze blijft realistisch. “Ik heb niet het idee dat ik, samen met de medewerkers van RARE-NL, de manier van valoriseren in academische ziekenhuizen meteen kan veranderen. Maar ik denk wel dat we met voorbeelden kleine tikjes kunnen geven om de koers een klein stukje te verleggen — of het inzicht te brengen dat de stip op de horizon niet recht vooruit ligt, maar iets meer linksaf.”
